6
BEDIENING
6.11 LANGDURIGE OPSLAG ____________________________________________________
Algemeen
1. Was de tractor grondig en smeer alle punten.
Repareer en verf beschadigd of blootliggend metaal.
2. Inspecteer de tractor, draai alle montage-onderdelen
aan, vervang versleten of beschadigde onderdelen.
3. Tap de radiator af en vul hem bij.
4. Maak de banden grondig schoon en sla de tractor
zo op dat er geen belasting op de banden rust. Als
de tractor niet op jackstandaards staat, controleer
dan de banden regelmatig en pomp ze op indien
nodig.
5. Houd de machine en zijn accessoires tijdens opslag
schoon, droog en beschermd tegen de elementen.
Sla de uitrusting nooit op bij een open vlam of bij
vonken die de brandstof of brandstofdampen
kunnen laten ontbranden.
Accu
1. Verwijder de accu, maak hem schoon en sla hem
rechtopstaand op een niet-geleidende oppervlak
(hout) op een koele, droge plaats op. Om versneld
ontladen te voorkomen, moet u de accu niet op en
betonnen of stalen oppervlak opslaan.
2. Controleer de accu elke 60 tot 90 dagen tijdens de
opslag en laad eventueel op.
3. Berg accus op een droge, koele plaats op. Om de
snelheid van zelfontlading te reduceren, mag de
kamertemperatuur niet boven de 27° C of onder de
-7° C komen om te voorkomen dat het elektrolyt
bevriest.
Motor
1. Verwijder wanneer de motor nog warm is de
aftapplug, tap de olie van het carter af en vervang het
oliefilter. Plaats de aftapplug terug en vul met verse
olie bij. Draai de aftapplug aan tot 30 Nm.
2. Maak de buitenkant van de motor schoon. Verf
blootliggend metaal of voeg een lichte coating van
roestpreventieve olie toe.
3. Voeg
een
brandstofconditioner
ingsmiddel toe om klontering of bacteriële groei in
de brandstof te voorkomen. Raadpleeg uw lokale
brandstofleverancier.
NL-18
Aanbouwelementen
1. Was de aanbouwelementen grondig, repareer en
verf daarna enig beschadigd of blootliggend metaal.
2. Smeer alle fittingen en frictiepunten.
Na opslag
1. Controleer de accu en plaats hem terug.
2. Controleer het brandstoffilter en luchtreiniger.
3. Controleer koelvloeistofpeil in de radiator.
4. Controleer het oliepeil in het motorcarter en het
hydraulieksysteem.
5. Vul de brandstoftank met verse brandstof. Laat het
brandstofsysteem ontluchten.
6. Zorg dat de banden goed opgepompt zijn.
7. Start de motor met 1/2 smoorklep en bedien hem.
Laat de motor lang genoeg draaien om hem op te
warmen en te smeren.
Bedien de motor nooit zonder juiste ventilatie;
uitlaatgassen kunnen dodelijk zijn wanneer ze worden
ingeademd.
of
verdelg-
!
WAARSCHUWING