Het beeld is wazig of onscherp.
Het AF-hulplicht is
ingesteld op [Uit].
De camera beweegt
wanneer de ontspanknop
wordt ingedrukt.
Het onderwerp valt
buiten het focusbereik.
Het onderwerp laat zich
moeilijk scherpstellen.
Het onderwerp van de opname is te donker.
Er is niet voldoende licht.
Het onderwerp is
onderbelicht omdat de
omgeving te licht is.
Het onderwerp valt
buiten het bereik van
de flitser.
In donkere omgevingen die ongunstig
zijn voor het automatisch
scherpstellen van de camera, wordt
het AF-hulplicht geactiveerd om het
scherpstellen te vergemakkelijken.
Het AF-hulplicht werkt niet wanneer
het is uitgeschakeld. U moet het
daarom inschakelen ([Aan]) om het te
activeren
(p.
27). Zorg ervoor dat
u het AF-hulplicht niet afdekt met uw
hand wanneer het wordt gebruikt.
Als u de zelfontspanner op
(2 seconden) instelt, wordt de sluiter
na 2 seconden geactiveerd zodat
de camera niet beweegt en u een
scherp beeld krijgt
De resultaten worden nog beter
als u de camera op een vlakke
ondergrond of op een statief plaatst.
Maak een opname op de juiste
afstand van het onderwerp
Gebruik de scherpstelvergrendeling of AF
lock om de opname te maken
Stel de flitser in op
(Verkorte handleiding p. 9).
Stel de belichtingscompensatie in op
een positieve waarde (+)
Gebruik AE lock of gebruik
spotmeting
(p.
48, 50).
Zorg er bij het gebruik van de
ingebouwde flitser voor dat u de
opname maakt op de juiste afstand
van het onderwerp
Verhoog de ISO-waarde voordat
u de opname maakt
(p.
38).
(p.
117).
(p.
47).
(Flits aan)
(p.
51).
(p.
118).
(p.
64).
97