Lampjes
In de volgende situaties branden of knipperen de lampjes van de camera.
U moet het volgende nooit doen wanneer er een groen
lampje brandt. Deze handelingen kunnen leiden tot
beschadiging van de beeldgegevens.
- Schud niet met de camera en stel deze niet bloot aan
schokken of stoten.
- Schakel de camera niet uit en open het klepje van de
geheugenkaart/batterijhouder niet.
Bovenste lampje
Groen:
Knippert groen:
Oranje:
Knippert oranje:
Onderste lampje
Geel:
Knippert geel:
Spaarstand
De camera is uitgerust met een spaarstand. In de volgende
gevallen wordt de camera uitgeschakeld. Druk op de Aan/Uit-knop
om de camera weer in te schakelen.
Opnamemodus
Weergavemodus
Aangesloten op een printer
* Deze tijdsduur kan worden gewijzigd.
De spaarstand wordt niet ingeschakeld bij een diashow of
wanneer de camera is aangesloten op een computer.
U kunt de instellingen voor de spaarstand wijzigen
22
gereed voor opname
bezig met opnemen/lezen/wissen/verzenden
(als de camera op een computer is aangesloten)
gereed voor opname (flitser aan)
gereed voor opname (camera beweegt)
Macromodus/Oneindige modus/modus AF lock
problemen bij scherpstellen (camera geeft één pieptoon).
Ongeveer drie minuten nadat er voor het laatst een
camerafunctie is gebruikt, wordt de camera
uitgeschakeld. Eén minuut* nadat er voor het laatst
een camerafunctie is gebruikt, wordt het LCD-scherm
automatisch uitgeschakeld, zelfs als [Automatisch uit]
is ingesteld op [Uit]. Druk op een andere knop dan de
Aan/Uit-knop of wijzig de stand van de camera om het
LCD-scherm weer in te schakelen.
Ongeveer vijf minuten nadat er voor het laatst een
camerafunctie is gebruikt, wordt de camera uitgeschakeld.
(p.
29).