Servicehandleiding
2
Oplossen van storingen
2.1
Alarm
Een alarm wordt op het displayscherm aangegeven met de tekst ALARM en een alarmmelding, zie de volgende tabel. Alarmmeldingen
die niet automatisch worden gereset, moeten worden bevestigd. Bevestig het alarm door de warmtepomp in de bedrijfsmodus UIT en
vervolgens weer in de gewenste bedrijfsmodus te zetten.
Hogedrukschakelaar geactiveerd. Compressor gestopt.
FOUT
HOGE
DRUK
Lagedrukschakelaar geactiveerd. Compressor gestopt.
FOUT LAGE
DRUK
Overbelastingsrelais (overstroomrelais) compressor geacti-
FOUT MO-
veerd. Bij bepaalde modellen kunnen ook alarmen worden
TORBEV.
afgegeven vanuit de brinepomp of softstarter. Compressor
gestopt.
BRINE VAN Temperatuur uitgaande brine lager dan ingestelde mini-
mumtemperatuur. Compressor gestopt. Er vindt geen
warmwaterproductie plaats.
Flowsensor niet actief bij laatste start. Compressor gestopt.
BRINE-
Er vindt geen warmwaterproductie plaats. Is van toepassing
FLOW
op Comfort Optimum
LAAG
FOUT BIJ-
Oververhittingsbeveiliging geactiveerd. Geen bijverwar-
ming.
VERWAR-
MING
Storing in buitensensor. Bij de berekening van de warmte-
BUITEN-
vraag wordt nul graden gebruikt.
SENSOR
Bij een alarm blijft de warmtepomp zo mogelijk verwarming leveren aan het huis. In de eerste plaats met de compressor, ten tweede
met de bijverwarming. De warmwaterproductie stopt om te signaleren dat er iets is gebeurd dat aandacht vereist.
2.2
Meetpunten
1. Koppel de betreffende sensor los van de I/O-kaart / het klemmenblok.
2. Meet de weerstand van de sensor en eventuele verlengkabels.
3. Meet vervolgens alleen de sensor.
Let op
Bij weerstandsmeting van de sensoren moeten eerst de sensorkabels worden losgemaakt van de regelappa-
ratuur.
Om zeker te zijn van de waarde van de sensor moet de werkelijke temperatuur worden gecontroleerd t.o.v. de
N
gemeten weerstand.
Controlemeting van sensoren bij storingzoeken
°C
ohm, Ω buiten- en ontdooisensoren
-30
1884
-25
1443
Thermia Värmepumpar
Warmtepompen voor woningen
Storing in aanvoerleidingsensor. Alles stop-
AANVOERS-
gezet, behalve de circulatiepomp van het
ENSOR
verwarmingssysteem.
Storing in retoursensor. Retourtemperatuur
RETOURSEN-
= aanvoerleiding -5 wordt gebruikt. De be-
SOR
rekende aanvoertemperatuur wordt be-
grensd op maximaal 45 °C.
Storing in sensor voor starttemperatuur. Er
WARMWA-
vindt geen warmwaterproductie plaats.
TERSENSOR
Storing in sensor. De koelfunctie wordt
KOELWATER
stopgezet.
TEMP.
Alarm dat aangeeft dat de fasevolgorde
FOUT FASE-
naar de compressor onjuist is. Alleen gedu-
SEQ.
rende de eerste 10 minuten op de display.
HOOG RE-
Alarm dat aangeeft dat de hoge retourtem-
peratuur van het verwarmingssysteem de
TOUR
werking van de compressor belemmert.
kilo-ohm, kΩ overige sensoren
VIGFJ210
7