Bodemvochtigheids- of
regensensor aansluiten
(optioneel) :
a
b
K
2.
3.
Diefstalbeveiliging
monteren (optioneel) :
L
M
Een geprogrammeerde, automatische besproeiing wordt bij een
voldoende vochtige bodem of neerslag verhinderd. Onafhankelijk
daarvan blijft een manuele besproeiing altijd mogelijk.
c
Sensortoewijzingen :
a) Een sensor in aansluiting 1 : sensor geldt alleen voor
b) Een sensor in aansluiting 2 : sensor geldt voor beide
c) Sensor in aansluiting 1 en 2 : sensor 1 geldt voor ventiel 1
1. Bodemvochtigheidssensor in de besproeiingszone
– of –
1. regensensor buiten de besproeiingszone plaatsen.
2. Besturingsmodule
computer aftrekken.
3. Sensor, evt. met verlengsnoer of adapter, aan de sensoraan-
K
sluiting
Sensor aanmelden :
Een sensor wordt automatisch na 60 sec. aangemeld. De sensor-
a
toewijzing
wet (vochtig) wordt aangegeven.
Bijv. sensor 1 dry (droog) alleen voor ventiel 1
Sensor afmelden [Level 6] :
Wanneer zonder sensor dient te worden besproeid, terwijl tevoren
een sensor werd aangemeld, moet deze sensor eerst worden
afgemeld.
1. Sensor van de besproeiingscomputer lostrekken.
2. Menu-toets 5 keer indrukken [Level 6].
De sensortoewijzing
stand dry / wet worden aangegeven.
3. OK-toets indrukken.
De sensor is afgemeld.
Voor de aansluiting van oudere sensors (met 2-polige stekkers)
is een GARDENA adapterkabel 1189-00.600.45 nodig, die bij
de GARDENA Service kan worden besteld.
Om uw besproeiingscomputer tegen diefstal te beveiligen kunt
u de GARDENA diefstalbeveiliging art. nr. 1815-00.791.00.00
via de GARDENA-service betrekken.
L
1. Klem
met de schroef
besproeiingscomputer vastschroeven.
L
2. Klem
bijv. voor het vastzetten van een ketting gebruiken.
Als de schroef er eenmaal ingeschroefd is, kan hij niet meer
losgemaakt worden.
F
van de behuizing van de besproeiings-
van de besproeiingscomputer aansluiten.
b
c
,
of
(pijl) en de actuele sensorstand dry (droog) /
a
b
c
,
of
M
aan de achterzijde van de
ventiel 1
ventielen
sensor 2 geldt voor ventiel 2
a
.
(pijl) en de actuele sensor-
47