Deel 2 - GEBRUIKSINSTRUCTIES
2.3
STARTEN EN STOPPEN
2.3.1.
DE MOTOR (Elektrische starter) (Vervolg)
8. Indien de batterij te zwak is om de motor te starten,
raadpleegt u het gedeelte "MOTOR (MANUELE START) om
een motor met elektrische starter manueel te starten.
2.3.2.
MOTOR (MANUELE START)
BELANGRIJK:
Wanneer
gedraaid is en aan de terugloophendel wordt getrokken, zal
de
motor
draaien
ontkoppelings/rempedaal niet volledig is ingedrukt terwijl de
grendel van de handrem ingeschakeld is (zie Figuur 2.8) en
de meshendel in de UIT stand staat (Zie Figuur 2.4). Start de
motor als volgt:
1. Plaats de versnellingshendel in de stand N (neutraal). De
motor NIET starten met de versnellingshendel in een
rijpositie.
WAARSCHUWING
Het
is
mogelijk
de
versnellingshendel in een rijpositie staat. Volg de instructies
voor het starten zorgvuldig.
2. Zorg dat de meshendel in de UIT positie staat. Zie
Figuur 2.4.
3. Druk het ontkoppelings/rempedaal volledig in en houd
het ingedrukt terwijl u de motor start. Zie Figuur 2.8.
VERSCHUIF
DE GRENDEL
VAN DE
HANDREM
FIGUUR 2.8
4. Open de verluchting van de stop van de benzinetank,
door hem tegen de wijzers van de klok te draaien.
BELANGRIJK: als u de verluchting niet opent, kan de motor
stilvallen. Zie Figuur 2.2.
de
contactsleutel
op
maar
niet
starten
als
motor
te
starten
terwijl
HET ONTKOPPELINGS/REMPEDAAL
VOLLEDIG INDRUKKEN OM DE MOTOR
TE STARTEN
5. Bij het starten van een koude motor, moet u de
toerenregelaar in de stand CHOKE plaatsen. Zie Figuur 2.6.
6. Draai de sleutel in de AAN positie. Zie Figuur 2.9.
"ON"
het
de
7. Trek met een vloeiende, gelijkmatige beweging aan het
starttouw tot de motor start. Leid het starttouw altijd terug in
de terugloopbehuizing. Laat het touw nooit terugspringen.
Nadat de motor start, plaatst u de toerenregelaar in de stand
"FAST".
8. Laat de motor even op temperatuur komen, tot hij vlot
draait.
11
SLEUTEL
FIGUUR 2.9