5.2.
Installatiemateriaal (niet meegeleverd)
5.2.1. Voedingskabel
De elektricien is verantwoordelijk voor de keuze van het type en de maat van de voedingskabel en de
veiligheidscomponenten die passend zijn voor de specifieke situatie, in overeenstemming met de lokale regelgeving;
• Draad voor de stroom bij maximale laadsnelheid van het laadpunt onder continue belasting;
• bereken met een arbeidsfactor van 0,8;
• Houd rekening met de maximale spanningsval volgens de lokale regels & voorschriften;
• gebruik afgeschermde kabels voor ondergrondse bekabeling;
• kabeldikte: Ø 10 - 22,5 mm;
• Dwarsdoorsnede draad
- massieve draden: max. 10 mm2;
- strengen: 6 mm2 met eindhulzen.
LET OP
Het laadpunt kan begrensd worden tussen 6 A en 32 A, zoals beschreven in hoofdstuk 6.3. Inschakelen van
het product.
5.2.2. Datakabel (optie)
Ethernetkabel: standaard CAT5 of CAT6 UTP-grondkabel met T568B aangesloten RJ45-connectoren;
DPM-datakabel: standaard CAT5 UTP-grondkabel met recht aangesloten RJ12 connectoren (connectoren
meegeleverd).
5.2.3. Aarding
De elektricien is altijd verantwoordelijk voor het kiezen van een kabeldoorsnede die geschikt is voor de specifieke
situatie en volgens de voorschriften;
• TN-systeem: PE-kabel (een PEN-geleider is niet toegestaan);
• TT-systeem: apart geïnstalleerde aardelektrode <100 Ohm spreidingsweerstand.
5.2.4. Benodigde nominale ingangsspanning op het laadpunt
• Éénfasig*: 230 V ± 10 % - 50 Hz
• Driefasig*: 400 V (3 × 230 V + N) ± 10 % - 50 Hz
*Een driefasig laadpunt kan ook aangesloten worden op een éénfasige installatie. In dat geval kan het
laadpunt slechts op 1 fase opladen. Sluit alleen L1 aan op het klemmenblok van het laadpunt;
5.2.5. Elektrische beveiliging
• Overstroombeveiliging: C-karakteristiek*;
• Aardlekbeveiliging: volgens IEC 60364-7-722:2015 moet dit laadpunt minimaal met een aardlekbeveiliging van type
A** worden geïnstalleerd
• Aardlekautomaat: met overstroom- en reststroomdetectie zoals hierboven beschreven.
722.531.2.101 Behalve voor circuits die elektrische scheiding gebruiken als beschermingsmaatregel, moet elk
aansluitpunt beveiligd zijn met een aardlekbeveiliging van minimaal type A met een nominale reststroom die niet groter
is dan 30 mA.
Is het EV-laadstation uitgerust met een laadpuntcontactdoos of een voertuigstekker die voldoet aan de IEC 62196-serie,
moeten maatregelen worden genomen tegen DC-foutstroom, behalve als het EV-laadstation hierin voorziet. De juiste
maatregelen voor elk aansluitpunt zijn de volgende:
• Aardlekbeveiliging type B; of
• Aardlekbeveiliging type A en geschikte uitrusting die zorgt voor scheiding van de stroomtoevoer bij een DC-
foutstroom die hoger is dan 6 mA.
Aardlekbeveiligingen moeten voldoen aan de volgende normen: IEC 61008-1, IEC 61009-1, IEC 60947-2 of IEC 62423.
Installation manual – NewMotion Home Advanced 2.1 / 2.2 - 071NMNL13
NL
12