Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Controle Van Motor En Kabel - Grundfos BM Installatie- En Bedieningsinstructies

Inhoudsopgave

Advertenties

Beschikbare talen

Beschikbare talen

7.5 Controle van motor en kabel

1. Voedingsspanning
1
2
3
Voltmeter
2. Stroomverbruik
Stroommeter
Punt 3 en 4: Meting niet nodig als voedingsspanning en stroomverbruik normaal zijn.
3. Weerstand van de
wikkelingen
0,7
Ohmmeter
4. Isolatieweerstand
Megohmmeter
Gerelateerde informatie
8. Het product onderhouden of repareren
Meet de spanning tussen de fasen met
behulp van een voltmeter.
Sluit de voltmeter aan op de klemmen in
het motorbeveiligingsrelais.
Meet de stroom van elke fase terwijl de
module werkt bij een constante persdruk
(indien mogelijk bij de capaciteit waarbij
de motor het zwaarst wordt belast).
Voor normale bedrijfsstroom, zie het
typeplaatje.
Verwijder de fasedraden in de
klemmenkast.
Meet de weerstand van de wikkelingen
zoals weergegeven op de tekening.
Verwijder de fasedraden in de
klemmenkast.
Meet de isolatieweerstand tussen elke
fase en aarde (frame).
Zorg dat de aardverbinding zorgvuldig
gemaakt is.
Bij belasting van de motor dient de spanning binnen -10%/+6%
van het nominale voltage te liggen. Bij grotere spanningsvariaties
kan de motor doorbranden.
Als de spanning continu te hoog of te laag is, moet de motor
worden vervangen door een motor die overeenkomt met de
voedingsspanning. Grote variaties in de spanning zijn een
indicatie voor slechte voedingsspanning, en de module moet
worden uitgeschakeld totdat de storing is gevonden.
Het kan nodig zijn om de motorbeveiliging te resetten.
Bereken als volgt de stroomonbalans (%) in de drie fasen:
1. Tel de drie fasestromen bij elkaar op.
2. Deel deze waarde door drie om de gemiddelde stroom vast te
stellen.
3. Vind de fasestroom die het meest afwijkt van de gemiddelde
stroom.
4. Vergelijk de resultaten van punten 2 en 3.
5. Deel het verschil door de gemiddelde waarde en
vermenigvuldig met 100. Het resultaat is de procentuele
huidige onbalans.
Voor driefasenmotoren mag de stroomonbalans niet meer dan
5% bedragen. Als dit wel het geval is, of als de stroom de
maximale bedrijfsstroom overschrijdt, zijn er de volgende
mogelijke storingen:
De contacten van de motorbeveiliging zijn doorgebrand.
Vervang de contacten.
Slechte aansluiting in draden, mogelijk in klemmenkast.
Te hoge of te lage voedingsspanning. Zie punt 1.
De motorwikkelingen maken kortsluiting of zijn gedeeltelijk
van elkaar geraakt. Zie punt 3.
Een beschadigde pomp veroorzaakt overbelasting van de
motor. Trek de pomp uit de mantel voor revisie.
De weerstandswaarde van de motorwikkelingen wijkt te veel
af. Plaats de fasen in fasevolgorde voor een uniformere
belasting. Als dit niet helpt, ga dan naar punt 3.
De hoogste waarde mag de laagste waarde niet met meer dan
10% overschrijden. Als de afwijking groter is, trekt u de pomp uit
de mantel. Meet de motor en kabel apart, en vervang of repareer
defecte onderdelen. Zie de paragraaf over onderhoud van het
product.
Als de gemeten isolatieweerstand lager is dan 0,5 MΩ en de
voedingskabel in orde is, trekt u de pomp uit de mantel voor
reparatie of vervanging van motor of kabel. Zie de paragraaf over
onderhoud van het product.
13

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Bm hpBm 4Bm 6Bm hp 6Bm 8Bm hp 8

Inhoudsopgave