1.
Controleer of het gras dat gemaaid moet worden een hoogte heeft die compatibel is voor de
correcte werking van de robot (raadpleeg de technische kenmerken op pagina 9).
2.
Regel de gewenste maaihoogte (raadpleeg de regeling van de maaihoogte op pagina 22).
3.
Controleer of het werkgebied correct afgebakend is en of geen hindernissen aanwezig
zijn die de regelmatige werking van de robot beletten, zoals aangeduid wordt in het deel
"Voorbereiding en afbakening van de werkgebieden" en volgende.
4.
Koppel de robot los van het stroomvoorzieningstoestel (pag. 21).
5.
Plaats de robot op het gras en op minstens 1 m (40,0 in.) afstand van obstakels.
6.
Druk op de toets OFF/ON en wacht enkele seconden zodat de robot volledig aangeschakeld
wordt.
7.
Druk op de toets START/STOP om de robot te starten.
Wanneer de robot gestopt wordt voor de redenen die beschreven worden in het hoofdstuk
"Stillegging van de robot", moet de robot in alle veiligheid stilgelegd worden en moet hij weer in
de zone van het stroomvoorzieningstoestel geplaatst worden zodat hij kan opgeladen worden
(raadpleeg pag. 21).
Belangrijk
Voor een betere maaikwaliteit en voor een correcte werking van de sensoren voor
de herkenning van het gras mag de robot niet gestart worden als het regent en als
het erg vochtig is. Het beste resultaat wordt overdag verkregen.
NL
Tijdens het gebruik van de robot kan het zijn dat hij in alle veiligheid stilgelegd moet worden om
te vermijden dat het mes onverwacht gestart wordt. Druk op de toets "ON/OFF".
Belangrijk
De veilige stillegging van de robot is noodzakelijk om de handelingen van het
onderhoud en de herstellingen uit te voeren (bijvoorbeeld reinigingen, de regeling
van de maaihoogte, enz.).
Handboek
INDIENSTSTELLING
VEILIGE STILLEGGING VAN DE ROBOT
26