PT:
Voor het opnemen van de huid met een zachte tint, ideaal voor het maken van portretten.
NT:
De verzadiging en scherpte worden verlaagd om beelden met ingehouden kleurtinten op te nemen. Dit is tevens geschikt
voor het opnemen van beeldmateriaal dat moet worden bewerkt op een computer.
VV:
De verzadiging en het contrast worden verhoogd om opvallende beelden op te nemen van kleurrijke scènes en
onderwerpen, zoals bloemen, voorjaarsgroen, blauwe luchten of zeevergezichten.
VV2:
Creëert een beeld met heldere en levendige kleuren met een rijke helderheid.
FL:
Creëert een beeld met een stemmige afwerking door scherp contrast toe te passen op de kalme kleuren en de
indrukwekkende lucht en kleuren van het groen.
IN:
Creëert een beeld met matte texturen door het contrast en de verzadiging te onderdrukken.
SH:
Creëert een beeld met heldere, transparante, zachte en levendige stemming.
BW:
Voor het opnemen van beelden in zwart-wit.
SE:
Voor het opnemen van beelden in sepia.
Voorkeursinstellingen registreren (Aangepaste uitstraling):
Selecteer de zes custom uitstralingen (de vakken met de cijfers aan de linkerkant) om de voorkeursinstellingen te
registreren. Selecteer daarna de gewenste instellingen met de rechterknop.
U kunt dezelfde voorinstellingen voor de "uitstraling" oproepen met iets andere instellingen.
Gedetailleerder instellen
Op basis van elke "uitstraling" kunnen items zoals contrast naar wens worden aangepast. U kunt niet alleen de vooraf
ingestelde "uitstralingen" instellen, maar ook elk [Aangepaste uitstraling], een functie waarmee u uw favoriete instellingen
kunt registreren.
Selecteer een onderdeel om in te stellen met de rechter-/linkerkant van het besturingswiel, en stel daarna de waarde in
met de boven-/onderkant van het besturingswiel.
Wanneer een instelwaarde wordt veranderd van de standaardwaarde, wordt een
pictogram "Uitstraling" dat wordt afgebeeld op het opnamescherm.
Contrast:
Hoe hoger de geselecteerde waarde, hoe meer het verschil tussen licht en schaduw wordt benadrukt, en hoe groter het
effect op het beeld. (–9 tot +9)
Hooglichten:
Stelt de helderheid van de heldere gebieden in. Als een hogere waarde wordt geselecteerd, wordt het beeld helderder. (–
9 tot +9)
Schaduwen:
Stelt in hoe donker de donkere gebieden zijn. Als een hogere waarde wordt geselecteerd, wordt het beeld helderder. (–9
tot +9)
Vervaging:
Stelt de mate van vervaging in. Een hogere waarde zorgt voor een sterker effect. (0 tot 9)
Verzadiging:
Hoe hoger de geselecteerde waarde, hoe levendiger de kleur. Wanneer een lagere waarde wordt geselecteerd, wordt de
kleur van het beeld ingehouden en onderdrukt. (–9 tot +9)
Scherpte:
Stelt de scherpte in. Hoe hoger de geselecteerde waarde, hoe meer de contouren worden benadrukt, en hoe lager de
geselecteerde waarde, hoe zachter de contouren worden gemaakt. (0 tot 9)
Scherptebereik:
229
(sterretje) toegevoegd naast het