Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud
POPSTAR 6 – POPSTAR 10
9 – ROOKANAAL EN VENTILATIE VAN DE KAMERS
9.1 VOORWOORD
Ongevallen veroorzaakt door een slechte werking van de rookkanalen in bewoonde gebouwen komen vaak voor.
Daarom hebben we de volgende paragraaf opgesteld, die de installateur bijstaat tijdens de controle van alle
onderdelen van het toestel die betrokken zijn bij de afvoer van de rook geproduceerd door het verbrandingsproces.
Het rookafvoersysteem moet worden voorzien in overeenstemming met de UNI 10683-norm en volgens de
verplichtingen vastgelegd in decreet nr. 37 van 22 januari 2008, met inachtneming van de referentiewaarden vermeld
in de norm, met name de afvoer moet voldoen aan de brandvoorschriften (moet daarom besteding zijn aan de
mogelijke invloed van een mogelijke brand: neem bij brand onmiddellijk contact op met de brandweer). Dit hoofdstuk
mag niet worden beschouwd als een vervanging voor de normen UNI 7129, UNI 10683 en UNI 14785. De
gekwalificeerde installateur moet hoe dan ook in het bezit zijn van de bovengenoemde normen en eventuele
voorgaande edities. Deze voorschriften moeten nauwkeurig worden opgevolgd: indien dit niet gebeurd kan er
ernstige schade worden berokkend aan het product, de installatie, aan zaken en aan personen die het toestel
gebruiken.
9.2 VENTILATIE VAN DE KAMERS
OPGELET: de aanwezigheid van afzuigventilatoren of andere kachels in dezelfde kamer waar het product werd
geïnstalleerd, kan leiden tot ernstige problemen met de werking van het product zelf.
OPGELET: sluit nooit de ventilatieopeningen of luchtinlaten van het toestel af.
Er moet voldoende verse lucht toestromen in de kamer waar het toestel is geïnstalleerd, om een voldoende hoeveelheid
verbrandings- en ventilatielucht in de kamer te voorzien. De natuurlijke luchtaanvoer gebeurt rechtstreeks via permanente
openingen in de buitenmuren van de kamer of door enkelvoudige of meervoudige ventilatiebuizen.
De ventilatielucht moet afkomstig zijn van een externe plaats die ver licht van vervuilingsbronnen. De openingen in de muren
moeten voldaan aan de volgende vereisten:
• een vrije sectie hebben van ten minste 6 cm² voor elke KW geïnstalleerd thermisch vermogen, en een minimumwaarde van 100
cm²;
• het moet onmogelijk zijn dat de ventilatieopeningen aan de binnen- of buitenkant van de muur kunnen geblokkeerd worden;
• beschermd zijn met roosters of dergelijke, maar op zulke wijze dat de vrije sectie niet wordt gereduceerd;
• op een hoogte liggen die bijna gelijk is met het grondniveau en op zulke wijze dat ze de correcte werking van de
rookafvoersystemen niet in gevaar brengen; indien dit niet mogelijk is moet de diameter van de ventilatieopening met 50% worden
vergroot.
9.2.2 VENTILATIE DOOR LUCHTAANVOER VANAF AANGRENZENDE KAMERS
De luchtaanvoer kan ook afkomstig zijn van een aangrenzende kamer, mits:
• de aangrenzende kamer voorzien is van een direct ventilatiesysteem conform de regelgeving (zie vorige paragrafen);
• er in de te ventileren kamer enkel toestellen werden geïnstalleerd aangesloten op afvoerbuizen;
• de aangrenzende kamer geen slaapkamer of gemeenschappelijke ruimte van het flatgebouw is;
• de aangrenzende kamer geen ruimte is met brandgevaar, zoals een remise, garage, opslagruimte voor brandbaar materiaal, enz.;
• de aangrenzende kamer geen ruimte is met onderdruk ten opzichte van de te ventileren kamer ten gevolge van een omgekeerd
treksysteem (dit kan veroorzaakt worden door de aanwezigheid van een ander toestel dat werkt op gelijk welke andere brandstof,
zowel een haard als elk ander aanzuigtoestel zonder luchtinlaat);
• de luchttoevoer vanuit de aangrenzende kamer tot de te ventileren ruimte vrij kan gebeuren via permanente opening met een
effectieve doorsnede die minstens even groot is dan die vermeld in voorgaande paragrafen. Ook de spleet tussen de deur en de
vloer kan fungeren als ventilatie-opening.
9.3 ROOKAFVOERSYSTEEM
De rookafvoer, het rookafvoersysteem, het rookkanaal en de schoorsteen (gedefinieerd als de installatie om de
verbrandingsproducten af te voeren), zijn onderdelen van de installatie en moeten beantwoorden aan de voorschriften
van het Ministerieel Decreet DM 37/08 (ex wet 46/90) en aan de specifieke installatienormen in functie van het type
brandstof. Haarden, kachels en barbecuetoestellen mogen niet worden geïnstalleerd in lokalen waar gastoestellen van
type A of type B staan (raadpleeg voor de classificatie UNI 10642 en UNI 7129). Er mag slechts 1 warmtegenerator
worden aangesloten op de aansluiting tussen het gebruikstoestel en het rookkanaal.
9.3.1 SOORTEN SCHOORSTENEN
De volgende definities werden voorzien voor de bouw van schoorstenen:
• Systeem: Geïnstalleerde schoorsteen die gebruik maakt van een combinatie van compatibele onderdelen (interne buis,
isolatiemateriaal, extern omhulsel, enz...) die vervaardigd of aanbevolen werden door één enkele fabrikant en gecertificeerd
werden volgen de specifieke EC-norm;
• Samengestelde schoorsteen: Geïnstalleerde of ter plaatse gebouwde schoorsteen die gebruik maakt van een combinatie van
compatibele onderdelen, zoals een interne buis (wand rechtstreeks in aanraking met de rookgassen), eventueel isolatiemateriaal
en een extern omhulsel (wand) die geleverd worden door eenzelfde of diverse fabrikanten.
• Plaatsing van een kanaal in een schouw: Plaatsing van een specifiek en vrij kanaal in een bestaande schoorsteenholte (zelfs
indien nieuwbouw) vervaardigd uit niet-brandbare materialen, voor exclusief gebruik.
Pag 31