2. Papier plaatsen
3.
Selecteer [Papierinvoer] in het pop-upmenu.
4.
Selecteer de handinvoer.
5.
Selecteer [Printerfuncties] in het pop-upmenu.
6.
Ga naar het menu "Functiesets:" om de volgende instellingen te configureren:
• Papiersoort:
Selecteer [Envelop].
7.
Wijzig andere afdrukinstellingen indien nodig.
8.
Start het afdrukken vanuit het venster Afdrukvoorkeuren van de toepassing.
• Configureer de papierinstellingen op de goede manier met zowel het printerstuurprogramma als
het bedieningspaneel. Voor meer informatie over instellingen via het bedieningspaneel, zie
Pag. 58 "Envelopinstellingen via het bedieningspaneel configureren".
• Enveloppen moeten in een specifieke richting worden geplaatst. Voor meer informatie, zie Pag. 52
"Enveloppen plaatsen".
56