Installatie
Het systeem
systeem aarden
aarden
Het
Het
systeem
aarden
Deze apparatuur moet worden geaard om het
risico op statische vonken te beperken. Door
statische vonken kunnen dampen ontbranden of
ontploffen. Via de aarddraad kan een gevaarlijke
elektrische spanning worden afgevoerd.
• Aard het complete vloeistofsysteem altijd
hierna wordt beschreven.
niet geleidend. Een systeem
• De pompen zijn niet
niet
dat wordt gebruikt om brandbare vloeistoffen te
verpompen, met altijd goed geaard zijn.
• Volg de ter plekke geldende brandvoorschriften.
De pomp moet voor gebruik eerst geaard worden
zoals hieronder beschreven.
• Pomp:
Pomp: Aard altijd
Pomp:
altijd het volledige vloeistofsysteem
altijd
door te zorgen voor een elektrisch pad van de
vloeistof naar een goed aardpunt.
• Lucht-
Lucht- en
Lucht-
en vloeistofslangen:
en
vloeistofslangen: Gebruik uitsluitend
vloeistofslangen:
geaarde slangen met een maximale
gecombineerde slanglengte van 150 meter,
om een goed doorlopende aarding te verkrijgen.
• Luchtcompressor:
Luchtcompressor: Volg de aanbevelingen van de
Luchtcompressor:
fabrikant.
Vloeistoftoevoercontainer: Volg de plaatselijk
• Vloeistoftoevoercontainer:
Vloeistoftoevoercontainer:
geldende voorschriften.
• Emmers
Emmers
Emmers met
met
met oplosmiddel
oplosmiddel die
oplosmiddel
het
het spoelen:
het
spoelen:
spoelen: Volg de lokale voorschriften. Alleen
geleidende metalen emmers gebruiken; plaats ze
op een geaarde ondergrond. De emmer niet op
een niet-geleidende ondergrond plaatsen, zoals
papier of karton, aangezien dan de continuïteit van
de aarding wordt onderbroken.
Controleer na eerste installatie de goed doorlopende
aarding van het systeem. Stel een schema op voor
regelmatige controles daarna, zodat een doorlopende
aarding gegarandeerd blijft.
10
altijd zoals
altijd
die worden
die
worden gebruikt
worden
gebruikt bij bij bij
gebruikt
Luchtleidingen
Luchtleidingen
Luchtleidingen
1. Installeer een luchtregelaar en manometer
(C) voor het regelen van de vloeistofdruk. De
vloeistofdruk aan de uitlaat is dezelfde als de
ingestelde luchtdruk van de luchtregelaar.
2. Plaats een zelfontlastend hoofdluchtventiel (B)
dicht bij de pomp en gebruik deze om opgesloten
lucht te laten ontsnappen. Zorg ervoor dat het
ventiel gemakkelijk te bereiken is vanaf de pomp
en dat hij zich achter de regelaar bevindt.
Gevangen lucht kan ervoor zorgen dat de
pomp onverwachts gaat draaien. Dit kan
leiden tot ernstige letsels door opspattingen.
3. Installeer een tweede hoofdluchtventiel (D) vóór
alle luchtleidingaccessoires en gebruik deze om
de accessoires af te schermen tijdens reinigings-
en reparatiewerkzaamheden.
4. Een filter in de luchtleiding C verwijdert schadelijk
vuil en vocht uit de aangevoerde perslucht.
5. Monteer tussen de accessoires en de luchtinlaat
van de pomp (1/8 npt(f) of 1/8 bspt) een geaarde,
soepele luchtslang (A). Gebruik een slang met
minstens een binnendiameter van 1/4 inch.
Gebruik een grotere diameter als de slang langer
is dan 3 meter.
3A3532G