Als de frequentie hoger is dan 50 Hz:
a - Controleer of alle onderdelen van dezelfde aslijn
goed uitgelijnd zijn.
b - De spanning blijft constant boven 50 Hz.
c - Het vermogen van de motor blijft constant tot 60 Hz
(controleer of het ingaand vermogen van de last ook
constant blijft binnen dit bereik).
d - Controleer of het toerental niet hoger is dan de toerental-
len in onderstaande tabel:
Ashoogte
2 polen
56
18000
63
16000
71
16000
80
15000
90
12000
100
10000
112
10000
132
7500
160
6000
180
5600
200
4500
225
4100
250
4100
280
3600
315
3600
e - Bij andere grenswaarden voor de frequentie en/of de
spanning zijn er bijkomende voorzorgsmaatregelen no-
dig voor de vermogensreductie, lagers, koeling, geluids-
hinder enz. Raadpleeg LEROY-SOMER voor meer infor-
matie.
2.4.5 - Toegelaten starttijd
De starttijd moet binnen de onderstaande grenswaarden
liggen op voorwaarde dat er niet meer dan zes keer per
uur gestart wordt.
Er mag drie keer na elkaar gestart worden als de machi-
ne koud is en twee keer als de machine warm is.
Toegelaten starttijd voor de motoren afhankelijk van de verhouding
I
/ I
voor het koud starten
D
N
-1
Toerental min
4 polen
6 polen
18000
18000
16000
16000
16000
16000
15000
15000
12000
12000
10000
10000
10000
10000
7500
7500
6000
6000
5600
5600
4500
4500
4100
4100
4100
4100
3600
3600
3000
3000
Gesloten driefase
kortsluitanker en sleepring
asynchroonmotoren
2.4.6 - Aarding (zie § 2.5.5)
2.4.7 - Sleepringmotoren starten
Bij sleepringmotoren met rotorwikkeling moet de startin-
richting (elektrolytische starter, regelweerstand enz.) zo
dicht mogelijk bij de motor geïnstalleerd worden. Gebruik
kabels met een zo groot mogelijke diameter.
De thermische beveiligingen en eventuele verhittingsin-
richtingen worden in de klemmenkast aangesloten.
Voor de verschillende startinrichtingen (zo-
als regelweerstanden, polystart LS) ver-
wijzen we u naar de desbetreffende installatie-
en onderhoudshandboeken.
2.4.8 - Compensatiecondensatoren van Cos ϕ ϕ ϕ ϕ
Controleer voor u aan de motor of de klem-
menkast begint te werken of alle conden-
satoren geïsoleerd en/of ontladen zijn (de klem-
men spanningsvrij maken).
2.4.9 - Beveiliging van de motoren
2.4.9.1 - Beveiligingen op het net
Thermische beveiliging instellen
Stel de thermische beveiliging in op de stroomsterkte die
op het typeplaatje van de motor vermeld staat voor de
spanning en frequentie van het net waarop hij aangeslo-
ten is.
Magnetothermische beveiliging
Plaats een magnetothermische beveiliging tussen de
scheidingsschakelaar en de motor, om de motor te be-
schermen tegen geleidelijke overbelasting.
De magnetothermische beveiliging kan gepaard gaan
met stroomonderbrekers met zekeringen.
Rechtstreekse ingebouwde thermocontacten
Bij een lage nominale stroom kan de netstroom door bi-
metalen thermocontacten geleid worden. Het bimetaal
stelt dan het stroommaakcontact of stroomverbreekcon-
tact in werking. De thermocontacten zijn ontworpen met
een manuele of een automatische resetfunctie.
2.4.9.2 - Niet-rechtstreekse ingebouwde thermocontac-
ten
De motoren kunnen op aanvraag uitgerust worden met
temperatuurvoelers, die de evolutie van de temperatuur
op de "warme punten" volgen en:
- de overbelasting detecteren,
- de afkoeling controleren,
- de gevoelige punten voor het onderhoud van de instal-
latie bewaken.
Deze voelers mogen niet gebruikt worden voor een
rechtstreekse regeling van de werkingscycli van de mo-
toren.
11