Meetelektrode monteren
Bij apparaten met elektrodenkap kunt u één of twee
elektroden van de volgende typen op het apparaat
monteren:
NRG16–19 of NRG16–27 boven op de
behuizing (24) voor het registreren van
condensaatophoping
NRG16–19 of NRG16–27 aan de zijkant van de
behuizing (25) voor registreren van het verlies
van de condensaatvoorraad
Bij apparaten met standaard kap kunt u een
meetelektrode aan de zijkant monteren.
Voor de montage heeft u het volgende gereedschap
nodig:
Ringsteeksleutel SW32 conform DIN 3113 vorm
B:
Aansluiting G¼ ": SW 13
Aansluiting G⅜ ": SW 17
NRG16-19: SW 22
NRG16-27 (nieuw): SW 27
NRG16-27 (oud): SW 32
Draaimomentsleutel 60–120 Nm conform
DIN ISO 6789
Opgelet!
Beschadiging van de meetelektrode
mogelijk bij verkeerde inbouw.
Waarborg, dat het apparaat na de
inbouw van een meetelektrode niet
wordt geïsoleerd.
Alle instructies in de
gebruiksaanwijzing van de
meetelektrode aanhouden.
Monteer de meetelektrode als volgt:
Smeer het schroefdraad en de kopse kanten
van de meetelektroden in met
temperatuurbestendig smeermiddel.
Het smeermiddel moet dezelfde eigenschappen
hebben als OKS
217.
®
Schroef de meetelektrode met een passende
ringsteeksleutel in de gewenste aansluiting (24
of 25) op de behuizing.
Trek de meetelektrode met een moment van
75 Nm aan.
Sluit het apparaat in de leiding aan, zoals in de
vorige paragraaf beschreven.
Sluit een pendelleiding op aansluiting G¼ " (23)
aan.
Let op het volgende bij de inbouw van
meetelektroden:
Wanneer een meetelektrode van het type
NRG 16–27 boven op de behuizing is
gemonteerd, past in het gat G¼" alleen
een koppeling voor een leiding met 8 mm
diameter. Bij aansluiting van een leiding
met 10 mm doorsnede zou de
zeskantaansluiting op de meetelektrode
drukken.
17