Werking van de vorstbeveiliging
De uit de woning afgezogen lucht geeft
warmte af aan de aangezogen verse
buitenlucht. Hierdoor koelt de lucht
in de warmtewisselaar af. Tijdens een
vorstperiode zorgt de vorstbeveiliging
ervoor dat de warmtewisselaar in de
unit niet bevriest.
Als de temperatuur van de afvoerlucht
in de warmte wisselaar te dicht bij het
vriespunt komt, zal het apparaat de
vorstklep, boven in de unit, geregeld
openen en warme ruimtelucht aan
zuigen. Deze warme ruimtelucht wordt
gemengd met de aangezogen koude
buitenlucht.
Tegelijkertijd gaat de toevoerventilator
harder draaien (de ventilator wordt
opgetoerd zodat de hoeveelheid verse
buitenlucht hetzelfde blijft). Doordat de
verse koude buitenlucht wordt voorver
warmd hoeft de warme afgezogen lucht
uit de woning minder de koude vries
lucht op te warmen. De temperatuur van
de afvoerlucht in de warmtewisselaar
blijft dan veilig boven het vriespunt.
Mocht de buitentemperatuur nog verder
dalen, dan gaat de toevoerventilator
zachter draaien (de ventilator wordt af
getoerd tot uiteindelijk een minimum).
Als de temperatuur nog verder daalt,
dan zal de afvoerventilator opgetoerd
worden en de toevoerventilator op een
minimum blijven draaien.
Als de buitentemperatuur extreem laag
wordt, dan zal de toevoerventilator uit
geschakeld worden, maar blijft de af
voerventilator in werking. De vorstklep
wordt dan ook gesloten.
Na een bepaalde tijd zal de toevoer
ventilator op een minimum gaan draaien
en wordt de vorstklep weer geopend om
na te gaan of het vorstgevaar inmiddels
weg is. Als de buitentemperatuur stijgt,
worden bovenstaande maatregelen in
omgekeerde volgorde doorlopen, tot het
vorstgevaar geweken is. De bewoner
blijft 'altijd' de afgevoerde luchthoeveel
heid bepalen.
|
11