INBEDRIJFSTELLING EN AANVULLENDE INSTRUCTIES
7.2
WERKING VAN DE MOTOR
7.2.1
CONTROLES VOOR HET STARTEN VAN DE MOTOR
Voordat u de motor start, moet u de volgende controles uitvoeren.
Controleer of alle START- en STOP-schakelaars die zijn aangesloten op de
•
besturingsklemmen in de STOP-stand staan.
Overtuig u ervan dat u de motor veilig kunt starten.
•
Activeer de opstartwizard. Zie de applicatiehandleiding die hoort bij uw AC-
•
frequentieregelaar.
Stel de maximale frequentiereferentie (d.w.z. het maximumtoerental van de motor)
•
zodanig in dat deze passend is voor de motor en het apparaat dat door de motor wordt
aangedreven.
7.3
DE KABEL- EN MOTORISOLATIE DOORMETEN
Voer deze controles indien noodzakelijk uit.
Controle van de isolatie van de motorkabel
1. Maak de motorkabel los van de aansluitingen U, V en W en van de motor.
2. Meet de isolatieweerstand van de motorkabel tussen fasedraden 1 en 2, 1 en 3, en 2 en 3.
3. Meet ook de isolatieweerstand tussen elke fasedraad en de aardleiding.
4. De isolatieweerstand moet > 1 MΩ zijn bij een omgevingstemperatuur van 20 °C (68 °F).
Controle van de isolatie van de voedingskabel
1. Maak de voedingskabel los van de aansluitingen L1, L2 en L3 en van het net.
2. Meet de isolatieweerstand van de voedingskabel tussen fasedraden 1 en 2, 1 en 3, en 2
en 3.
3. Meet ook de isolatieweerstand tussen elke fasedraad en de aardleiding.
4. De isolatieweerstand moet > 1 MΩ zijn bij een omgevingstemperatuur van 20 °C (68 °F).
Controle van de isolatie van de motor
1. Maak de motorkabel los van de motor.
2. Open de overbruggingsverbindingen in de aansluitdoos van de motor.
3. Meet de isolatieweerstand van elke motorspoel. De meetspanning moet minimaal gelijk
zijn aan de nominale motorspanning, maar mag niet groter zijn dan 1.000 V.
4. De isolatieweerstand moet > 1 MΩ zijn bij een omgevingstemperatuur van 20 °C (68 °F).
5. Volg de instructies op van de fabrikant van de motor.
7.4
INSTALLATIE IN EEN MARITIEME OMGEVING
Wanneer u de frequentieregelaar in een maritieme omgeving installeert, moet u de optionele
marineconstructie (+EMAR) gebruiken. Raadpleeg de Marine Installation Guide.
7.5
INSTALLATIE IN EEN HOEKGEAARD NETWERK
U kunt hoekaarding gebruiken bij behuizingsgrootte MR8-MR12 en een netspanning van
380-480 V of 208-240 V. In dat geval moet echter wel EMC-beschermingsniveau C4 worden
toegepast. Zie de instructies in hoofdstuk 7.6 Installatie in een IT-systeem.
LOCAL CONTACTS: HTTP://DRIVES.DANFOSS.COM/DANFOSS-DRIVES/LOCAL-CONTACTS/
VACON · 107
7