7.4
Toesteluitvoering, rookgasafvoer en luchttoe-
voer
Op de installatieplaats kan worden gekozen voor een
'gesloten' of 'open' uitvoering. Het is aan te bevelen
vooraf contact op te nemen met het plaatselijk gasbe-
drijf. Vóór het aansluiten c.q. plaatsen, maar nà het
maken van het doorvoergat in de muur van de luchttoe-
voer en rookgasafvoersystemen, dienen de stofdoppen
uit de luchttoevoerpijp en de rookgasafvoer te worden
verwijderd.
7.4.1
Open uitvoering
Open toestellen betrekken de benodigde verbran-
dingslucht uit hun directe omgeving. De aangezogen
verbrandingslucht is niet altijd even schoon; eventuele
chemische bestanddelen uit de omgeving zoals waspoe-
der, chloor, haarlak etc. kunnen een negatieve invloed
hebben op de levensduur van het toestel. De rookgas-
sen worden via de rookgasafvoerleiding naar buiten
afgevoerd. Open toestellen dragen bij in de ventilatie-
verliezen van een woning.
Opmerking: In 'open' uitvoering geldt voor de Remeha
W23 toestelklasse B.
7.4.2
Gesloten uitvoering
Gesloten toestellen betrekken de benodigde verbran-
dingslucht direct van buiten. Hiertoe dient, naast de
rookgasafvoerleiding, ook de luchttoevoerleiding te wor-
den aangesloten. Dit geschiedt aan de bovenzijde van
het toestel, zie afb. 01.
7.5
Wateraansluitingen
De aanvoer- en retouraansluiting bevinden zich aan de
onderzijde van het toestel, zie afb. 01. De aansluitingen
zijn uitgevoerd in pijpen van Ø 22 mm uitwendig. Voor
het aansluiten op de installatie moeten de afdichtdoppen
verwijderd worden. De sanitaire aansluitingen dienen
overeenkomstig de algemene voorschriften voor drink-
waterinstallaties NEN 1006 en de daarbij behorende
werkbladen te worden uitgevoerd.
7.6
Overstortventiel
De installatie dient met een overstortventiel te worden
uitgevoerd, welke tussen eventuele afsluiters en het
toestel gemonteerd dient te worden. Dit overstortventiel
moet tenminste ½" zijn (wordt niet meegeleverd).
Let op: bij de Remeha W23C dienen, in verband met de
driewegklep in de aanvoer, het overstortventiel en het
expansievat beide in de retourleiding te worden opgeno-
men.
7.7
Circulatiepomp
In de afbeeldingen afb. 08 en afb. 09 zijn de restopvoer-
hoogtes uitgezet tegen het debiet. Met de restopvoer-
hoogte wordt de druk bedoeld, die na de ketel beschik-
baar is om de installatieweerstand te overwinnen. In de
praktijk wordt aangeraden met in stelling 1 (stand max.)
te beginnen en hierbij het temperatuurverschil tussen
aanvoer en retour te controleren; in de meeste gevallen
dient het temperatuurverschil 20°C te zijn. Voor W23c
wordt, i.v.m. het tapcomfort het gebruik op de pompstan-
den 3 en 4 afgeraden.
Na de sanitair warmtevraag schakelt de pomp direct
uit terwijl na warmtevraag cv-bedrijf de pomp nog 8
sec. nadraait om doorwarmen te voorkomen. Indien de
temperatuur in de warmtewisselaar tijdens de stilstand
periode boven de 90°C komt, wordt de pomp weer in
geschakeld.
afb. 08
Restopvoerhoogte Remeha W23s bij
verschillende pompstanden
00.W1B.79.00012
afb. 09
Restopvoerhoogte Remeha W23c bij
verschillende pompstanden
00.W1B.79.00013
11