3
Montage
De unit is bedoeld voor montage
binnenshuis.
3.1 Inspectie/onderhoud
Bij de montage van de unit moet ruimte worden
vrijgehouden voor service en onderhoud (fi g. 1),
zoals bijv. het vervangen van fi lters, het reinigen van
ventilatoren en wisselaar. Houd er bij het plaatsen
van de unit ook rekening mee dat de elektriciteitskast
goed bereikbaar moet zijn voor elektrische aansluiting,
foutopsporing en het vervangen van onderdelen in de
toekomst.
3.2 Benodigde ruimte
Type
A
S12
900 mm
S20
1000 mm
S30
1100 mm
Zie de afzonderlijke maattekening voor aansluiting
van waterbatterij (plaatsing van pijpen) Hoofdstuk 2.3.
Dit zijn minimumeisen, waarbij alleen gekeken is naar
de servicebehoefte. Als wettelijk grotere afstanden
worden voorgeschreven, moeten deze worden
aangehouden, bijv. als het gaat om elektrische
veiligheid.
3.3 Eisen aan technische ruimte
De unit moet in een afzonderlijke technische ruimte
met een afvoerputje worden geplaatst. Plafonds/
vloeren/wanden/deuren van de vereiste brandklasse.
3.4 Aanbevolen geluidsdemping en
geluidsoverdracht
De primaire geluidsdempers moeten in de buurt van
de unit worden geplaatst, bij voorkeur in de technische
ruimte.
Aan de andere kant van de wand waartegen de unit
wordt geplaatst mag zich geen lawaaigevoelige
ruimte bevinden. De unit moet op een afstand van
minimaal 400 mm van de wand staan. Als de unit tegen
een wand wordt geplaatst, kan laagfrequent geluid
trillingen in de wand veroorzaken.
Geluidsoverdracht via de vloer is ook mogelijk als de
massa en stijfheid van de vloer onvoldoende zijn.
De technische ruimte moet zijn voorzien van een
vloer van vloeibaar beton om geluidsoverdracht door
trillingen te voorkomen.
Monteer bij de montage van units stoffen spie-einden
tussen de unit en de leidinginstallatie. Ook is het
belangrijk om de unit niet het gewicht van de leidingen
te laten dragen. De vrije beweging van de unit op de
trillingsdempers mag niet worden belemmerd door
verzamelrails of waterleidingen.
3.5 Luchtinlaat/-uitlaat
De afstand tussen luchtinlaat en luchtuitlaat moet
groot genoeg zijn om luchtcirculatie te voorkomen.
Plaats de verseluchtinlaat uit de buurt van verkeer/
rook/stof of wanden waar de zon op staat. De
luchtinlaat moet min. 1 m boven het grondniveau
worden geplaatst om het risico van verstopping
door sneeuw en bladeren te beperken. Houd bij de
constructie van inlaat-/uitlaatkamers rekening met de
afwatering.
Volg de adviezen van de leveranciers m.b.t. maximale/
minimale luchtsnelheden door roosters/dakkappen
voor inlaat/uitlaat.
3.6 Afsluitkleppen in luchtinlaat/-uitlaat
(accessoires)
Wordt gebruikt om natuurlijke ventilatie te voorkomen
als de unit wordt gestopt.
Moet altijd worden gebruikt bij installaties met
waterbatterijen als bescherming tegen vorst.
7
Fig. 1