Installatie van de brander
De vanuit de fabriek geleverde ventilator-oliebrander
wordt aan de voorkant van het apparaat gemonteerd
met een klemflens.
◊
Neem de gebruiksaanwijzing van de vanuit de fa-
briek geleverde brander in acht!
◊
De oliebrander moet absoluut worden ingesteld op
de volle warmtecapaciteit van het apparaat.
◊
De brandkamer mag niet onderbelast worden.
◊
De afvoergastemperatuur mag niet dalen onder 160
Kelvin boven de ruimtetemperatuur
(condensaatvorming).
◊
Er mogen uitsluitend bouwmodelgecontroleerde
ventilator-oliebranders volgens EN 267 in WLG-
uitvoering (branderautomaat met 5 sec. veiligheids-
tijd) gebruikt worden.
◊
Bij de inzet van branders van andere fabrikaten
moet absoluut gegarandeerd zijn dat ze bruikbaar
zijn voor het apparaat.
Aansluiting van de ventilatormotor
De apparaten zijn in de fabriek volledig bedraad.
Bij evt. veranderingen aan of vervanging van de ventila-
tor moet op de juiste elektrische aansluiting van motor
en condensator en op de juiste draairichting van de mo-
tor gelet worden.
Stookolieaansluiting
Er moet worden gezorgd voor voldoende brandstoftoe-
voer.
◊
De installatie van de stookolietoevoer moet worden
uitgevoerd door geautoriseerd vakpersoneel met in-
achtneming van DIN 4755 voor oliegestookte war-
meluchtgenerators.
◊
Men moet er met name op letten dat de leiding-
diameter wordt gekozen met het oog op de hele lei-
dingweerstand, de zuighoogte en verhoogde viscosi-
teit bij lagere temperaturen. Indien vereist moet er
een apart olietransportaggregaat ingezet worden.
◊
De zuigleiding moet in de tank in principe van een
voetklep voorzien worden.
◊
Ook bij lage buitentemperaturen moet een toerei-
kende hoeveelheid vloeiende stookolie beschikbaar
zijn. Paraffinevorming kan reeds (al naargelang de
stookoliekwaliteit) optreden vanaf ca. 5 °C.
Om dit te vermijden moeten er adequate maatrege-
len worden getroffen.
Gasafvoeraansluiting
Het apparaat moet in de regel worden aangesloten aan
een geschikte en qua constructie toegelaten gasafvoer-
installatie.
Gasafvoerinstallaties zijn constructies in of aan gebou-
wen, die er uitsluitend voor bestemd zijn om afvoergas-
sen van stookplaatsen veilig af te voeren boven het dak.
8
Toepassingsvoorbeeld van een REMKO
gasafvoerinstallatie
◊
Dubbelwandige gasafvoerinstallatie in roestvrij
stalen uitvoering voor montage buiten.
◊
De dubbelwandige roestvrij stalen
gasafvoersystemen van REMKO zijn door het
Instituut voor Bouwtechniek volgens DIN 18160 deel
1 algemeen toegelaten door de bouwinspectie.
AS-ME-D
AS-1000-D
AS-T90-D
AS-RT-D
AS-GI-D
AS-WK-D
Voor de installatie van het gasafvoersysteem moet
in elk geval een vergunning worden aangevraagd.
Planning en installatie van gasafvoersystemen
Voor de planning en installatie van gasafvoersystemen
zijn van bijzonder belang:
1. de betreffende stookinstallatieverordening (FeuVo)
2. de betreffende bouwverordening
3. DIN 18160 deel 1, planning en uitvoering
4. DIN 4705 deel 1, stooktechnische berekening
Houd bij de planning van de gasafvoerinstallatie reke-
ning met de volgende punten:
◊
De installatie en montage van de gasafvoerinstalla-
tie moet worden uitgevoerd volgens de geldende
voorschriften!
◊
De afmetingen van de gasafvoerleiding moeten zijn
aangepast aan de capaciteit en de bouwhoogte van
de apparaten.
◊
De reglementaire en veilige bevestiging
(constructieve omstandigheden/statica) van de
gasafvoerinstallatie volgens de opgaven van de fa-
brikant moet gegarandeerd zijn.
◊
In dakconstructies moet de gasafvoerinstallatie door
een mantelbuis of een schacht geleid worden om
een vrije uitzetting van de gasafvoerleiding bij ver-
warming mogelijk te maken.
AS-ÜGI-D
AS-500-E
wandconsole