Gevaar van rondvliegende voorwerpen - Zorg ervoor dat er geen onbevoegden in
het werkgebied zijn. Als harde grond wordt gebroken met de graafarm kan er los vuil
met hoge snelheid worden weggeslingerd. Houd altijd een veilige afstand van 5 meter
VOORZICHTIG
vanaf omstanders.
6.1 Controles voor gebruik
Controleer of alle obstakels, inclusief eventuele verborgen obstakels, van het werkgebied zijn
verwijderd, of zichtbaar zijn gemarkeerd, voordat u begint.
Controleer of het veilig is om op die locatie te graven. Zoek op of er elektriciteitskabels, waterleidingen
of dergelijke liggen op een diepte die met de apparatuur bereikt kan worden. Zoek uit of er plaatselijke
verordeningen zijn op het gebied van graafveiligheid. Het kan verplicht zijn om contact op te nemen
met de plaatselijke autoriteiten voordat u met graafwerkzaamheden begint.
Controleer of de bak goed is bevestigd en de pennen van de bak zijn geborgd.
Gebruik de graafmachine alleen op goed verlichte gebieden.
Zorg ervoor dat omstanders op veilige afstand van 5 meter zijn als u de apparatuur gebruikt. Laat
niemand het gevarengebied van de laadarm betreden of recht voor de kniklader staan. Controleer ook
of het veilig is om met de kniklader achteruit te rijden. Neem nooit aan dat omstanders blijven staan
waar u ze voor het laatst hebt gezien; met name kinderen voelen zich vaak aangetrokken tot de
bewegende apparatuur.
Controleer de algemene staat van het aanbouwwerktuig en de kniklader en controleer op mogelijke
hydraulische-olielekken. Het aanbouwwerktuig mag niet worden gebruikt als er een storing in het
hydraulische systeem van de kniklader of het aanbouwwerktuig is. Raadpleeg het hoofdstuk 7 voor
onderhoudsinstructies.
Denk aan de juiste werkmethoden en zorg ervoor dat de kniklader en het aanbouwwerktuig veilig en
op de bedoelde manier worden gebruikt. Laat kinderen de apparatuur niet bedienen.
Bedien de kniklader of de aanbouwwerktuigen niet als u onder de invloed bent van alcohol, drugs,
medicijnen die uw beoordelingsvermogen kunnen beïnvloeden of slaperigheid kunnen veroorzaken, of
als u op een andere manier niet medisch in staat bent om de apparatuur te bedienen.
Controleer of de ontvangst- en zendunits onbeschadigd zijn.
Controleer of de symbolen op het paneel van de zendunit en op de ontvangstunit duidelijk zichtbaar
zijn.
Controleer of de mechanische werking van de STOP-knop op de zendunit correct is.
Controleer of de bedrading van de ontvangstunit onbeschadigd en verbonden is.
Gebruik de radiobesturing nooit tijdens onweer.
.
27 (52)