Belangrijke informatie over de combinatieregelaar
De drievoudige combinatieregelaar heeft een voeler-
zelfbewaking en is koudebestendig tot -20°C. Onder
-20°C schakelt het apparaat uit, bij temperatuurstijging
echter weer in. Het apparaat is weer volledig operatio-
neel.
Bij beschadiging van de voeler of van de capillaire buis
en bij het bereiken van een temperatuur van ca. 220 °C
loopt het vulmedium weg en de combinatieregelaar
schakelt naar de veiligheidskant toe uit. De combinatie-
regelaar is niet meer operationeel en moet vervangen
worden.
Bij een vervanging van de drievoudige combinatie-
regelaar mag uitsluitend een origineel REMKO ver-
vangingsonderdeel gebruikt worden!
Een zorgvuldige en deskundige installatie resp.
montage moet absoluut gegarandeerd worden.
Neem de volgende instructies voor de vervanging van
de drievoudige combinatieregelaar in acht.
◊
De capillaire buizen mogen bij de inbouw niet be-
schadigd of scherphoekig geknikt worden.
◊
Er mag alleen worden gebogen aan de capillaire
buis en niet aan de voeler.
◊
Voor een betrouwbare werking van het apparaat moe-
ten de voelers altijd vrij in de warmeluchtstroom liggen.
◊
De voelers moeten altijd vrij van stof en vuil zijn.
◊
Capillaire buizen en voelers mogen geen enkele be-
schadiging vertonen.
◊
De voelers mogen niet tegen de brandkamer of an-
dere metalen delen aan liggen.
De veiligheidsinrichtingen mogen tijdens het bedrijf
van het apparaat niet overbrugd noch geblokkeerd
worden!
Voorwaarden voor de
opstelling
Bij de opstelling van de apparaten moeten in principe
de richtlijnen van de bouwverordening en de stookin-
stallatieverordening van de betreffende deelstaat wor-
den nageleefd.
De Eerste verordeningen voor de uitvoering van de
(Duitse) immissiebeschermingswet (1. BImSchG) en de
daarna uitgevaardigde wetgeving van de verordening
over kleine stookinstallaties (1. BImSchV) moeten even-
eens toegepast worden.
Hierbij zijn warmeluchtgenerators echter speciaal uitge-
zonderd van sommige punten.
Er mogen uitsluitend bouwmodelgecontroleerde
oliebranders (volgens DIN EN 267) in WLG uitvoering
of gasbranders (volgens DIN EN 676) gebruikt wor-
den.
Bij levering van de apparaten vanuit de fabriek met
een olie- of gasventilatorbrander is een aparte ge-
bruiksaanwijzing voor de brander bijgevoegd.
6
Keuze van de opstellingsplaats
Bij de keuze van de opstellingsplaats moeten de eisen
worden afgestemd met het oog op:
1. brandveiligheid en bedrijfsgevaren
2. werking
ruimteverwarming, vrijblazend of kanaalsysteem,
(rekening houden met de drukverhouding in de op-
stellingsruimte)
3. Bedrijfsvoorwaarden
warmtebehoefte, nominale luchtvolumestroom, be-
hoefte aan omgevings- of buitenlucht, luchtvochtig-
heid, luchtverdeling, ruimtetemperatuur, plaatsbe-
hoefte
4. aansluitmogelijkheid aan een gasafvoerinstallatie
Olie- en gasgestookte warmeluchtgenerators (ook met
een nominale warmtecapaciteit van meer dan 50 kW)
mogen in de regel met inachtneming van de stookin-
stallatieverordening buiten verwarmingsruimtes worden
opgesteld.
De richtlijn van de bouwinspectie voor de „Opstelling en
installatie van stookplaatsen" moet in acht worden ge-
nomen.
Voor ruimtes waarin licht ontvlambare stoffen of meng-
sels in zulke hoeveelheden verwerkt, opgeslagen of ge-
produceerd worden, dat door een ontsteking gevaren
ontstaan, mogen uitzonderingen gemaakt worden, als
door adequate maatregelen gegarandeerd is, dat de
stoffen of mengsels niet door de stookplaats kunnen
ontbranden.
De apparaten moeten zo opgesteld en gemonteerd
worden, dat ze gemakkelijk toegankelijk zijn voor be-
wakings-, reparatie- en onderhoudswerkzaamheden.
Verbrandingsluchttoevoer
In het algemeen moet door de betreffende eisen van de
bouwinspectie de toereikende toevoer van de verbran-
dingslucht gegarandeerd worden.
Uittreksel van de M-FeuVO
(Kan al naargelang de deelstaat enigszins afwijken.)
(1) Voor van de ruimtelucht afhankelijke stookplaatsen
met een totale nominale warmtecapaciteit van maxi-
maal 35 kW geldt de verbrandingsluchttoevoer als
aangetoond als de stookplaatsen zijn opgericht in
een ruimte die:
1. minstens één deur naar de open lucht of een raam
dat kan worden geopend (ruimtes met verbinding
naar de open lucht), en een ruimte-inhoud van min-
3
stens 4 m
per kW totale warmtecapaciteit heeft, of
2. een naar de open lucht leidende opening met een
binnenwerks diameter van minstens 150 cm
twee openingen van elk 75 cm
de open lucht met stromingstechnisch equivalente
diameters heeft.
(2) Voor van de ruimtelucht afhankelijke stookplaatsen
met een totale nominale warmtecapaciteit van meer
dan 35 kW en niet meer dan 50 kW geldt de ver-
brandingsluchttoevoer als aangetoond als de stook-
plaatsen zijn opgericht in ruimtes, die de eisen vol-
gens paragraaf 1 nr. 2 vervullen.
2
of
2
of leidingen naar