Opstelling en montage
Opstelling van het apparaat
Bij de opstelling van het apparaat moeten in principe de
voor de betreffende deelstaat geldende voorschriften
en verordeningen in acht worden genomen.
Neem bovendien de volgende punten in acht.
◊
Verwijder in principe het transportpalet resp. het
hout voor de opstelling.
◊
Stel de apparaten stabiel op.
◊
Stel de apparaten bij een montage op de vloer veilig
en spanningsvrij op, bij voorkeur op een aparte sokkel.
◊
Zorg ervoor dat de ventilatorcapaciteit (nominale
druk) wordt aangepast aan de betreffende weer-
standen aan luchtkant.
Nominale stroom meten.
◊
Zorg voor een vrije luchtaanzuiging en -uitblazing.
◊
Zorg voor een toereikende toevoer van verbran-
dingslucht.
◊
Installeer een frisseluchtaanzuiging voor de brander,
indien in de opstellingsruimte over- of onderdruk
resp. sterke luchtverontreinigingen optreden.
◊
Leid de aangezogen lucht via adequate filters
(toebehoren), indien in de opstellingsruimte reke-
ning moet worden gehouden met sterke luchtvervui-
lingen.
Er moet rekening worden gehouden met de weer-
stand aan zuigkant en de ventilatorcapaciteit moet
dienovereenkomstig worden aangepast.
De lucht mag uitsluitend worden aangezogen via
de voorziene aanzuigopeningen. Als de bodem van
het apparaat niet is ontworpen als aanzuigvariant,
dan moet deze in principe ter vermijding van de
aanzuiging van valse lucht afgesloten zijn.
Gasafvoeraansluiting
De uitvoering moet overeenkomen met DIN 18160 deel
1, de afmetingen met DIN 4705 deel 1.
◊ Een reglementaire afvoergasgeleiding moet gega-
randeerd zijn.
◊ De gasafvoeraansluiting moet deskundig volgens de
geldende voorschriften worden uitgevoerd.
◊ De gasafvoeraansluiting mag alleen gebeuren aan
een reeds goedgekeurde gasafvoerinstallatie.
Elektrische installatie
De elektrische aansluiting van de apparaten moet wor-
den uitgevoerd door geautoriseerd vakpersoneel vol-
gens DIN EN 60335-1 en VDE 0116.
◊ Er moet een noodschakelaar worden aangebracht
op een goed toegankelijke plaats bij apparaten met
een nominale warmtecapaciteit van meer dan 50 kW.
◊ De noodschakelaar moet beschermd worden tegen
onbevoegde activering!
10
Thermostaataansluiting
De ruimtethermostaat (toebehoren) moet worden aan-
gebracht op een voor de temperatuurregeling gunstige
plaats.
De thermostaatvoeler mag niet rechtstreeks zijn bloot-
gesteld aan een bijzondere koude of warme lucht-
stroom.
Bij de installatie van een automatische dag / nacht tem-
peratuurregeling (toebehoren) moet eveneens zo te
werk worden gegaan.
230 V / 1~ uitvoering
De aansluiting van een ruimtethermostaat of een dag /
nacht temperatuurregeling gebeurt bij de schakelkasten
van de 230 V / 1~ uitvoering aan de standaard voorhan-
den thermostaatcontactdoos.
Voer de aansluiting als volgt uit:
Trek de brugstekker eraf en verbind de
1
thermostaatstekker 2 met de thermo-
staatcontactdoos 1 aan de schakelkast.
Bij gebruik van regelapparaten zonder
2
standaard thermostaatstekker is deze
verkrijgbaar als toebehoren (EDV-nr.
1101020).
400 V / 3~ uitvoeringen
De aansluiting van een ruimtethermostaat of een dag /
nacht temperatuurregeling gebeurt bij deze uitvoerin-
gen aan de betreffende contactstrips.
Voer de aansluiting als volgt uit:
Verwijder de brug en bezet de klemmen met de bijho-
rende draden van de regeling.
400 V / 3~ directe start
contactstrip X2
400 V / 3~ Y / ∆ start
contactstrip X2
Aansluiting van de ventilatormotor
De apparaten zijn in de fabriek volledig bedraad.
Bij evt. veranderingen aan of vervanging van de ventila-
tormotoren moet op de juiste motoraansluiting gelet
worden.
1
2
brug
1
2
brug