3. Vul de volgende informatie in voor elke regel die u voor het poort doorsturen aanmaakt:
Port Forwarding-regels
Enabled (Ingeschakeld)
Application Name
(Naam toepassing)
External Port Range
(Extern poortbereik)
Protocol
IP Address (IP-adres)
Computer Name
(Computernaam)
Internal Port Range (Intern
poortbereik)
4. Klik op Save (Opslaan) bovenaan of onderaan de pagina.
MY NET N900 CENTRAL ROUTER
GEBRUIKERSHANDLEIDING
Selecteer het selectieveld om de regel voor poort doorsturen in
te schakelen. Wis het selectievakje om het uit te schakelen.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst de toepassing waarvoor
u gegevens naar de client op uw lokale netwerk wilt doorsturen.
Klik op de dubbele pijl om de velden Name, Internal Port,
External Port en Protocol te vullen.
Voer de poort(en) in die u wilt doorsturen vanaf de
WAN-interface (internet). De poort wordt automatisch gevuld
wanneer u een toepassing kiest in de vervolgkeuzelijst.
Selecteer het protocol waarvoor u port forwarding wilt
toepassen. De mogelijke opties zijn All, TCP en UDP.
Het protocol wordt automatisch geselecteerd als u een
toepassing kiest in de vervolgkeuzelijst.
Kan handmatig worden ingevoerd of worden gevuld op basis
van uw selectie in de vervolgkeuzelijst Computer Name.
Apparaat binnen uw netwerk waarop de regel van toepassing
is. Klik op de dubbele pijl om het veld IP Address te vullen.
Voer de poort(en) op de LAN-client in waarnaar u gegevens wilt
doorsturen. De poort wordt automatisch gevuld wanneer u een
toepassing kiest in de vervolgkeuzelijst.
GEAVANCEERDE TAKEN UITVOEREN
79