Omgevingslucht
Haal de toevoerlucht uit een ruimte en laat de af-
voerlucht in dezelfde ruimte vrijkomen.
Haal de toevoerlucht uit een ruimte en laat de afvoerlucht in een andere ruimte of buitenshuis vrijkomen.
14
Hoofdstuk 4 |
Montage
Omgevingslucht aansluiten
Met een omgevingsluchtaansluiting wordt de warmte in
de ruimte gebruikt om het warmtapwater te verwarmen.
De afvoerlucht kan worden gebruikt om een ruimte te
koelen.
Indien de toevoerlucht afkomstig is uit dezelfde ruimte
als waar de afvoerlucht vrijkomt, is het van belang dat
de leiding voor de toevoerlucht zodanig wordt geplaatst,
dat de afvoerlucht niet in de warmtepompmodule wordt
gezogen. Dit kan worden voorkomen door een van de
luchtleidingen te buigen.
Het plafond moet hoog genoeg zijn om hercirculatie
van de lucht te voorkomen.
Indien de binnenkomende lucht naar de F130 veel
deeltjes bevat en er veel behoefte is aan warmtapwater,
dan moet de warmtepomp worden uitgerust met een
filter (HQ12) (bijgeleverd), minimaal klasse G2.
Het geluid van de ventilator kan worden overgedragen
aan de ruimte via de luchtleidingen.
Bij installaties waar lucht wordt toegevoerd vanuit de
ene kamer en in de andere kamer vrijkomt, kan er over-
druk ontstaan als de ruimte niet op de juiste wijze wordt
geventileerd. Dit kan leiden tot vocht in het gebouw.
LET OP!
De afgevoerde lucht van de F130 is koud en kan
daarom worden gebruikt om de ruimte waar de
lucht vrijkomt te koelen.
NIBE™ F130