Stalling
1. Laat de frees zakken.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat.
3. Verwijder vuil en roet van de buitenkant van de gehele
machine, met name van de motor. Vuil en kaf van
de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de
cilinderkop en de ventilatorbehuizing verwijderen.
Belangrijk: U kunt het voertuig met een mild
reinigingsmiddel en water wassen. Was de
machine nooit met een hogedrukreiniger. Gebruik
niet te veel water, vooral niet in de buurt van het
bedieningspaneel, de motor, de hydraulische
pompen en de accu.
4. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie
Onderhoud van het luchtfilter (bladz. 24).
5. Smeer de machine; zie De machine smeren (bladz. 23).
6. Ververs de motorolie; zie Motorolie verversen (bladz.
25).
7. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt
gebruikt, moet ze als volgt worden voorbereid op
stalling:
A. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis
toe aan de brandstof in de tank. Volg de
mengvoorschriften van de fabrikant van de
stabilizer op. Gebruik nooit stabilizer op
alcoholbasis (ethanol of methanol).
Opmerking: Een stabilizer/conditioner werkt
het best als het met verse benzine wordt vermengd
en altijd wordt gebruikt.
B. Laat de motor vijf minuten lopen om de
stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem
te verspreiden.
C. Zet de motor af, wacht totdat deze is afgekoeld
en laat de benzine uit de tank lopen met behulp
van een sifonpomp.
D. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze
afslaat.
E. Start de motor totdat deze niet meer start.
F. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren.
Verwerk deze volgens de plaatselijk geldende
voorschriften.
Belangrijk: Bewaar benzine waaraan
stabilizer/conditioner is toegevoegd niet langer
dan 90 dagen.
8. Verwijder de bougies en giet twee eetlepels motorolie
in elke bougieopening.
9. Stop een doek in de bougieopeningen om verstuivende
olie op te vangen en gebruik vervolgens de startmotor
om de motor te laten draaien en de olie over de
cilinderwand te verspreiden.
10. Monteer de bougies, maar sluit de kabels niet aan op
de bougies.
11. Laad de accu op; zie Accu opladen (bladz. 31).
12. Controleer de spanning van de rupsbanden en breng
ze op de juiste spanning; zie De spanning van de
rupsbanden controleren en afstellen (bladz. 32).
13. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai
deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.
14. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij.
Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer.
15. Stal de machine in een schone, droge garage of
opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en
bewaar het op een logische plaats.
16. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon
te houden.
41