INSTALLATIE KLASSE TYPE
Figuur 2 : Systemen voor toevoer verbrandingslucht en afvoer verbrandingsgassen
1.
Als het toestel wordt geïnstalleerd als een
type B22, d.w.z. dat de verbrandingslucht uit
de te verwarmen ruimte wordt aangezogen,
moet er een voldoende aanvoer van verse
lucht aanwezig zijn, in overeenstemming met
alle van toepassing zijnde reglementeringen.
2.
De afstand tussen het toestel en de concentri-
sche doorvoer mag niet groter zijn dan 16 m,
waarbij voor 1 bocht van 45° = 1 m en 1
bocht van 90° = 1,5 m wordt gerekend.
3.
Om te voorkomen dat er een te grote
weerstand optreedt in horizontale gedeeltes
van de afvoer, moet een stijging van 1°
oftewel 17 mm per meter in acht worden
genomen.
4.
Om condensvorming te vermijden, dient de
afvoer niet in een koude omgeving of tegen
een buitenmuur gemonteerd te worden.
5.
Wanneer er gebruik gemaakt wordt van
mechanische ventilatie, dient deze uitgevoerd
te zijn met een mechanische inlaat met
mechanische of natuurlijke trek. Hierbij moet
gebruik
gemaakt
automatische controle zoals interlocks.
B
TOESTEL
worden
van
een
Daarbij moet rekening gehouden worden met
het
functioneren
systemen. Er mag nooit onderdruk ontstaan in
de
ruimte
waar
opgesteld, aangezien dit tot een gevaarlijke
situatie aanleiding kan geven, doordat de
afvoer van de luchtverwarmer de onderdruk
niet kan overwinnen.
6.
Het eindstuk van een verticale afvoer moet
tenminste 1 m boven het dak uitsteken en
moet zodanig geplaatst worden dat verbran-
dingsgassen niet het gebouw kunnen binnen-
dringen.
Eindstukken
worden op alle afvoeren en luchttoevoer-
pijpen.
7.
Het is aanbevolen op de luchtinlaat een bocht
van 90° te monteren om te voorkomen dat
vreemde voorwerpen in het toestel terecht
komen.
8.
Bij
installatie
(maximum 4) kan men gebruik maken van een
gezamenlijke dakdoorvoer.
installatie
van
dakdoorvoeren te voorzien.
van
andere
ventilatie-
de
luchtverwarmer
moeten
gemonteerd
van
meerdere
toestellen
Zo dient men bij
een
RA
48,
zeker
is
2
5