Inbedrijfname
Voorwaarden
De sensoruitlezing is stabiel (geen drift of instabiele waarde gedurende tenminste 5 minuten)
en het medium is stabiel. Dit wordt normaal gesproken bereikt wanneer aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
• De polarisatieperiode is verlopen.
• Het debiet is constant en ligt binnen het juiste bereik.
• De sensor en het medium hebben dezelfde temperatuur.
• De pH-waarde ligt binnen het toegestane bereik.
• Optie:
Voor nulpuntsinstelling: elektrolyt is vervangen (→ 34)
Nulpuntsinstelling
Een nulpuntsinstelling is niet nodig vanwege de nulpuntsstabiliteit van de membraanbedekte
sensor.
Echter, een nulpuntsinstelling kan worden uitgevoerd indien gewenst.
1.
Plaats, voor het uitvoeren van een nulpuntsinstelling, de sensor tenminste gedurende
15 minuten in chloorvrij water, gebruik makend van de armatuur of beschermkap als
reservoir.
2.
Als alternatief kan de nulpuntsinstelling worden uitgevoerd met de nulpuntsgel
COY8→ 40.
Hellingkalibratie
Voer altijd een hellingkalibratie uit in de volgende gevallen:
• Na vervangen van de membraankap
• Na vervangen van het elektrolyt
• Nadat de membraankap weer is opgeschroefd
1.
Waarborg dat de temperatuur van het medium constant is.
2.
Neem een representatief monster voor de DPD-meting. Dit moet dicht bij de sensor
worden uitgevoerd. Gebruik een monsternamekraan indien aanwezig.
3.
Bepaal het chloordioxidegehalte met de DPD-methode.
4.
Voer de meetwaarde in de transmitter in (zie bedieningshandleiding voor transmitter).
5.
Controleer, om een hogere nauwkeurigheid te waarborgen, de kalibratie enkele uren of
24 uur later met de DPD-methode.
28
CCS50D
Endress+Hauser