3. Installatie
•
Het installeren, elektrisch aansluiten en in-
bedrijfstellen mag alleen worden verricht door
bevoegd personeel en in overeenstemming met
de geldende normen en eisen.
•
Ventilatoren met een EC-motor dienen met
de besturing aan- en uitgezet te worden.
•
De elektrische aansluiting dient volgens het
bedradingsschema op de klemmenstroken of
op de kabel te zijn aangesloten, zie hoofdstuk 9.
Eventuele lege kabelwartels afsluiten met af-
sluitpluggen.
•
Monteer de ventilator in de richting van de
luchtstroom (zie de pijl op de eenheid). De ven-
tilator moet zo worden geïnstalleerd, dat trillin-
gen niet worden overgedragen aan het kanaal-
systeem of de constructie. (Geschikte accessoi-
res zoals klembanden en trillingsdempers zijn
leverbaar). Controleer of de ventilator stevig en
stabiel is gemonteerd. De ventilator kan in elke
richting worden gemonteerd, tenzij anders aan-
gegeven. De ventilator moet zo worden gemon-
teerd dat service en onderhoud eenvoudig en
veilig uitgevoerd kan worden.
•
Geluid in de luchtstroom kan worden ge-
dempt door een kanaalgeluiddemper te installe-
ren.
•
De ventilatoren zijn bedoeld voor continu
gebruik binnen het gestelde temperatuurbereik.
•
EC-motoren hebben een lekstroom naar de
aarde van <=3,5 mA. Hiermee dient rekening ge-
houden te worden gehouden wanneer een ven-
tilator samen met een aardlekschakelaar aan-
gesloten wordt.
Ingebouwde potentiometer
De EC-ventilatoren worden geleverd met poten-
tiometer, 0–10V. De geïntegreerde potentiome-
ter is in de fabriek ingesteld op 10V. Deze
waarde kan handmatig worden aangepast voor
een ander motortoerental / debiet. De prestatie-
grafieken van de ventilator worden weergege-
ven in de tabel per voltagestap (zie Hoofdstuk
11). Indien nodig, kan er een externe potentio-
meter of andere controller worden aangesloten.
Als dit het geval is, dient de interne potentiome-
ter te worden losgekoppeld van de aansluit-
klemmen.
Tacho-uitgang
Aansluiting nr. 1, A of Tacho in de bedradings-
schema's (zie Hoofdstuk 9) maakt een aanslui-
ting van een toerenteller (een puls per omwen-
teling), snelheidsmeter, regelaar of een alarm
mogelijk. De tachograaf geeft een signaal van
max. 10 mA af.
4. Inbedrijfstelling
•
Controleer voor de inbedrijfstelling het vol-
gende:
Is de elektrische aansluiting correct uitge-
-
voerd?
Zijn veiligheidsvoorzieningen (bijv. be-
-
schermrooster) geplaatst?
Zijn overblijvende installatiematerialen en
-
productvreemde materialen verwijderd?
Corresponderen de aansluitgegevens met
-
de specificaties op het typeplaatje? Maximum
spanning +6%, -10% volgens IEC 38. De toege-
kende stroom mag niet hoger zijn dan de toe-
gekende spanning +5%.
Draait de motor gelijkmatig? (Geen abnor-
-
male geluiden).
De ventilator mag alleen worden bediend door
een persoon met voldoende kennis of opleiding
op dit gebied of onder de supervisie van een der-
gelijke persoon.
5. Onderhoud, service en reparatie
•
Controleer voor onderhoud, service en repa-
ratie of:
De stroom is onderbroken (onderbreking
-
van alle polen).
De ventilatorwaaier volledig tot stilstand
-
is gekomen.
•
Houd u aan de persoonlijke veiligheidsvoor-
schriften!
•
Indien nodig (minimaal een keer per jaar)
moet de ventilator worden gereinigd om onba-
lans en onnodige schade aan de lagers te voor-
komen. Een filter zal de periode tussen reini-
gingsbeurten verlengen. De ventilatorlagers zijn
onderhoudsvrij en hoeven alleen te worden ver-
vangen als ze beschadigd zijn. Gebruik geen ho-
gedrukreiniger (stoomstraal) bij het reinigen van
de ventilator. Zorg dat de balanceergewichten
van de ventilatorwaaier niet worden verplaatst
of dat de ventilatorwaaier vervormd raakt.
5