1. Veiligheidsinformatie
•
Lees de veiligheidsinformatie en installatie-
voorschriften voorafgaand aan de installatie en
inbedrijfstelling.
•
Alle ventilatoren zijn bedoeld voor het ver-
plaatsen van lucht in luchtbehandelingssys-
temen. Bij installatie in onverwarmde ruimtes
moet het ventilatorhuis worden geïsoleerd om
condensatie te voorkomen. Zowel de BoxVenti-
lator-Compact (BVC) als de BoxVentilator-Ex-
cellent (BVE) zijn bedoeld om ingebouwd te wor-
den in een kanaalsysteem. De ventilatoren mo-
gen niet buiten worden geïnstalleerd.
•
Er dient een beschermrooster geplaatst te
worden om te voorkomen dat er ongewenste
objecten de ventilator binnendringen (EN ISO
13857). Er mogen geen bewegende delen be-
reikbaar zijn na installatie. Veiligheidsaccessoi-
res (bijv. beschermrooster) mogen niet worden
gedemonteerd, omgeleid of buiten werking wor-
den gesteld.
•
Ventilatoren met kanaalaansluitingen moe-
ten aan beide zijdes zijn aangesloten op kanalen
(inlaat/uitlaat).
•
De ventilatoren mogen niet worden gebruikt
in gevaarlijke omgevingen of worden aangeslo-
ten op rookkanalen. Er moeten voorzorgsmaat-
regelen worden genomen om te voorkomen dat
er uitlaatgassen terugstromen vanuit rookkana-
len of andere, in dezelfde ruimte geïnstalleerde
toestellen die werken op gas of andere brand-
stoffen.
•
Het toestel kan worden gebruikt door kin-
deren vanaf 8 jaar en personen met lichamelijke,
zintuiglijke of verstandelijke beperkingen dan
wel gebrek aan ervaring en kennis, mits zij onder
toezicht worden gesteld dan wel worden
4
geïnstrueerd over het veilige gebruik van het
toestel en de daaruit voortvloeiende gevaren
hebben begrepen. Kinderen mogen niet met het
toestel spelen. Werkzaamheden voor reiniging
en gebruikersonderhoud mogen zonder toe-
zicht niet door kinderen worden uitgevoerd.
•
Het toestel moet worden aangesloten op
een netvoedingsschakelaar in de vaste installa-
tie.
•
De ventilatorschoepen kunnen scherpe ran-
den hebben die letsel kunnen veroorzaken.
•
De ventilatormotor heeft een ingebouwde
beveiliging wat ervoor zorgt dat de motor op-
nieuw zal proberen te starten, met een voorge-
programmeerd interval, bij een geblokkeerde ro-
tor. Als de blokkering is verholpen zal de venti-
lator zonder verdere maatregelen uit zichzelf
opstarten. Bij hoge motortemperaturen zal de
stroom naar de ventilator worden afgesloten.
De ventilator kan dan alleen opnieuw worden ge-
start door de voeding naar de ventilator hand-
matig enkele minuten te onderbreken.
2. Transport en opslag
•
Alle ventilatoren worden in de fabriek zo ver-
pakt, dat ze bestand zijn tegen normaal
transport.
•
Gebruik bij het verplaatsen van de goederen
geschikte hefinrichtingen om schade aan venti-
latoren en letsel bij personeel te voorkomen.
•
Til de ventilatoren nooit op aan het aansluit-
snoer, de aansluitdoos, waaier of inlaatconus.
•
Voorkom stoot- en schokbelasting.
•
Bewaar de ventilatoren tot definitieve instal-
latie op een droge plek, beschermd tegen weers-
invloeden en vuil. Toegestane opslagtempera-
tuur -40 tot +80°C.