Correcte installatie van de externe sonde is van fundamenteel belang voor de goede werking van de klimaatbeheersing.
De sonde moet geïnstalleerd worden op de buitenmuur van het te verwarmen gebouw, op ongeveer 2/3 hoogte van de
NOORD of NOORDWEST gevel en niet in de buurt van rookkanalen, deuren, ramen en delen die aan zonlicht worden
blootgesteld.
Muurbevestiging van de externe sonde
- Draai het deksel van de sondebehuizing los om bij het
klemmenbord en de bevestigingsgaten te kunnen
- Gebruik de behuizing om de bevestigingspunten op de
muur te tekenen
- Verwijder de behuizing en boor de gaten voor pluggen
van 5x25
- Bevestig de behuizing met beide meegeleverde plug-
gen op de muur
- Breng een tweepolige kabel aan om de sonde op de
verwarmingsketel aan te sluiten
Toegestane lengte sondekabels (koper)
Doorsnee van de kabel 0,25 0,50 0,75
Max. lengte
20
- Maak het deksel van de behuizing weer dicht.
- Maak het bedieningspaneel open en breng de aanslui-
tingen tot stand zoals vermeld in de par. "Elektrische
aansluitingen", zonder op de polariteit te letten.
- Ga daarna in tegengestelde volgorde te werk om het
bedieningspaneel weer dicht te maken.
b
Plaats de sonde op een effen muuroppervlak; in geval van bakstenen of oneffen muren moet een glad contactvlak
aangebracht worden.
b
De kabel die de externe sonde met het bedieningspaneel verbindt mag geen verlengstukken hebben; mochten ze
toch noodzakelijk zijn zorg er dan voor dat ze goed afgeschermd en afgedicht zijn.
b
Eventuele kanalisatie van de aansluitkabel moet gescheiden worden van spanningskabels (230Vac).
1,0
1,5 mm
40
60
80
120
m
AANSLUITING EXTERNE SONDE
2
13