De maaihoogte van de maaidekken
gelijk stellen
1.
Plaats de messen dwars op de rijrichting op de
buitenste as van beide zijmaaidekken.
Opmerking:
Meet de afstand van de grond
tot de voorste rand van het mes op elk maaidek
en vergelijk die afstanden met elkaar. Deze
afstanden mogen niet meer dan 3 mm van
elkaar verschillen. Stel nu nog niet af.
2.
Plaats het mes dwars op de rijrichting op
de binnenste as van het zijmaaidek en op
de corresponderende buitenste as van het
frontmaaidek.
Opmerking:
Meet de afstand van de grond tot
de punt van de snijrand op de binnenste rand
van het zijmaaidek en tot de corresponderende
buitenste rand van het voorste maaidek en
vergelijk deze metingen. De afstand bij het
zijmaaidek mag niet meer dan 3 mm verschillen
van de afstand bij het frontmaaidek.
Opmerking:
Alle 3 zwenkwielen van het
maaidek moeten op de grond blijven staan als
het tegengewicht is geplaatst.
Opmerking:
Indien de maaihoogten
van alle maaidekken op elkaar moeten
worden afgestemd, mogen uitsluitend de
zijmaaidekken worden afgesteld.
3.
Als de binnenste rand van het zijmaaidek te
hoog is ten opzichte van de buitenste rand
van het frontmaaidek, moet u een opvulstuk
verwijderen uit het onderste deel van de voorste
binnenste zwenkwielarm op het zijmaaidek
(Figuur
30).
Opmerking:
Controleer nogmaals de
afstand tussen de buitenste randen van beide
zijmaaidekken en de binnenste rand van het
zijmaaidek tot de buitenste rand van het voorste
maaidek.
4.
Als de binnenste rand nog steeds te hoog
is, moet u nog een opvulstuk verwijderen uit
het onderste deel van de voorste binnenste
zwenkwielarm van het zijmaaidek en een
opvulstuk uit de voorste buitenste zwenkwielarm
van het zijmaaidek.
5.
Als de binnenste rand van het zijmaaidek te laag
is ten opzichte van de buitenste rand van het
frontmaaidek, moet u een opvulstuk toevoegen
aan het onderste deel van de voorste binnenste
zwenkwielarm op het zijmaaidek.
Opmerking:
Controleer nogmaals de
afstand tussen de buitenste randen van beide
zijmaaidekken en de binnenste rand van het
zijmaaidek tot de buitenste rand van het voorste
maaidek.
6.
Als de binnenste rand nog steeds te laag is,
moet u nog een opvulstuk toevoegen aan
het onderste deel van de voorste binnenste
zwenkwielarm van het zijmaaidek en een
opvulstuk toevoegen aan de voorste buitenste
zwenkwielarm van het zijmaaidek.
7.
Als de maaihoogte gelijk is bij de randen
van het frontmaaidek en de zijmaaidekken,
moet u controleren of de schuinstand van het
zijmaaidek nog steeds 8 tot 11 mm is.
Opmerking:
De schakelaars van
het veiligheidssysteem
controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
De machine heeft interlockschakelaars in het
elektrische systeem. Deze schakelaars schakelen de
tractie-eenheid of de aftakas uit wanneer u de stoel
verlaat. Als u de aftakas uitschakelt en de parkeerrem
in werking stelt voordat u de stoel verlaat, blijft de
motor draaien.
1.
Rij de machine langzaam naar een ruim, open
terrein. Laat het maaidek zakken, zet de motor
af en stel de parkeerrem in werking.
2.
Neem plaats op de bestuurdersstoel en trap het
tractiepedaal in. Probeer de motor te starten.
De motor mag niet starten. Als de motor start, is
er een defect in het interlocksysteem dat moet
worden verholpen voordat u de machine gaat
gebruiken.
3.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, start de
motor en schakel de aftakas in. Ga op de stoel
zitten terwijl de aftakas ingeschakeld is en
sta dan op van de stoel. De aftakas zou met
een beetje vertraging moeten afslaan. Als de
aftakas ingeschakeld blijft, is er een defect in het
interlocksysteem dat moet worden verholpen
voordat u de machine gaat gebruiken.
4.
Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de
parkeerrem in werking en start de motor. Zet
het tractiepedaal uit de
InfoCenter moet de boodschap 'traction not
allowed' weergeven en de machine mag niet
bewegen. Als de motor toch draait, is er een
defect in het interlocksysteem dat moet worden
verholpen voordat u de machine gaat gebruiken.
32
Indien nodig instellen.
NEUTRAALSTAND
. Het