Oplossen van storingen
In geval van storing, controleren:
dat er elektrische spanning voorhanden is,
–
de brandstoftoevoer
–
(de hoeveelheid en dat de ventielen
–
open staan)
de regelorganen
–
de stand van de schakelaars op het
–
controlepaneel
Als de storing blijft bestaan:
•
De lichtsignalen uitlezen, die door
de bedienings- en veiligheidskoffer
worden uitgezonden.
De betekenis ervan is te vinden in
de tabel hieronder.
Vaststelling
De brander start niet na een
thermostatische onderbreking.
De koffer geeft geen enkel defect aan.
De brander start bij het onder spanning
stellen, gedurende een zeer korte tijd, valt
dan stil en zendt het volgende signaal uit.
x x V y y y - y y y y y
De brander was in werking
y y y y V x
De brander start niet na een
thermostatische onderbreking en
zendt het volgende signaal uit.
x x V y y y
De brander gaat in storing op het
einde van de beveiligingstijd en zendt
het volgende signaal uit.
x V y y y y
Om andere informatie die door de
koffer wordt gegeven te ontcijferen zijn
specifieke apparaten beschikbaar die
aan de koffer SH 211 kunnen worden
aangesloten.
Alle veiligheidsonderdelen mogen niet
worden gerepareerd, maar moeten
worden vervangen door onderdelen
met identieke referentiecode.
Alleen originele onderdelen van de
constructeur gebruiken.
Oorzaak
Spanning te laag of helemaal afwezig.
De koffer is defect.
De koffer werd opzettelijk stilgelegd.
De vlam verdween tijdens de werking.
Parasietlicht bij voorventilatie en
voorontsteking.
Zonder vlam op het einde van de beveiligingstijd.
0009 / 13 007 462B
Opmerkingen:
Na iedere ingreep:
•
De verbranding controleren, alsook
de dichtheid van de verschillende
circuits.
•
De resultaten op gepaste
documenten optekenen.
Oplossing
De oorzaak van de te lage spanning of de
afwezigheid van spanning opsporen.
De koffer vervangen.
De koffer terugzetten.
De vlamdetector reinigen of vervangen.
De verbranding regelen.
De koffer vervangen.
Het elektromagnetische ventiel reinigen en
vervangen. Als het elektromagnetische
ventiel in de pomp geïntegreerd is, de hele
pomp reinigen of vervangen.
Het peil van de stookolie in de tank
controleren. Eventueel de tank bijvullen. De
ventielen openen.
In geval van bijvuldruk, de druk controleren
en regelen.
De werking en de druk van de pomp
controleren, alsook zijn aandrijving, zijn
filter, en zijn elektromagnetische ventiel.
Het ontstekingscircuit controleren, alsook de
elektroden op de regeling ervan. De
elektroden reinigen.
Indien nodig vervangen:
de elektroden, de ontstekingskabels, de
transformator, de sproeier.
13