Controle op lekkages
Zodra alle aansluitingen gemaakt
zijn, wordt het manometerstation
als volgt aangesloten op de
Schraderklep, indien aanwezig:
rood
= kleine klep
= inspuitdruk
blauw = grote klep
= zuigdruk.
Na het maken van alle
aansluitingen wordt de lektest met
droge stikstof uitgevoerd.
Voor het controleren op lekkages
lekzoekspray spuiten op alle
aansluitingen. Als er bellen te zien
zijn, dan is de aansluiting niet
correct uitgevoerd.
Draai dan de schroefkoppelingen
strakker aan of maak eventueel
een nieuwe flens aan de leiding.
Na succesvolle lektest de overdruk
uit de koudemiddelleidingen
verwijderen en een vacuümpomp
met een absolute onderdruk
van min.10 mbar aansluiten, om
een luchtledige te bereiken in de
leidingen. Bovendien wordt op die
manier het aanwezige vocht uit de
leidingen verwijderd.
LET OP!
Er moet een vacuüm van min.
20 mbar abs. worden bereikt!
De tijdsduur voor het verkrijgen
van het vacuüm is afhankelijk
van het leiding- volume van de
binnenunit en de lengte van
de koudemiddelleidingen, de
procedure duurt echter minimaal
60 minuten.
Zodra de vreemde gassen
en het vocht volledig uit het
systeem verwijderd zijn, dan
worden de ventielen van het
manometerstation gesloten en de
ventielen van het buitendeel, zoals
beschreven in het hoofdstuk "In
bedrijf nemen", geopend.
Condensaansluiting
Door de dauwpuntonderschrijding
bij het koelblok ontstaat er
tijdens verwarmingsbedrijf
condens.
Het onderste deel van de
behuizing van de buitenunit
is uitgevoerd als opvangbak.
Hier moet de meegeleverde
condensaansluiting gebruikt
worden.
De lokale condensafvoer moet
■
worden uitgevoerd met een
verval van minimal 2 %.
Eventueel moet een
dampdiffusiedichte isolatie
gemonteerd worden.
Bij het gebruik van het
■
apparaat beneden een
buitentemperatuur van 0 °C
moet worden gezorgd voor een
vorstveilige verlegging van de
condensleiding.
Daarnaast moet de onderzijde
van de bekleding van de
behuizing vorstvrij worden
gehouden om een doorlopende
afvoer van condens te
waarborgen.
Monteer eventueel een
lintverwarming langs de leiding.
Na succesvolle plaatsing dient
■
de vrije afloop van condens
gecontroleerd te worden en
een permanente lekdichtheid
verzekerd te worden.
LET OP!
Controleer of alle elektrische
stekker- en klemverbindingen
goed vastzitten en goed contact
maken, eventueel aandraaien.
Elektrische aansluiting
Er moet een stroomaansluiting
voor de netvoeding naar de
buitenunit en een zesaderige
stuurleiding van de buitenunit naar
de binnenunit verlegd worden.
Wij adviseren voor de stuurleiding
een afgeschermde leiding met een
doorsnede van minimaal 1,5 mm²
te gebruiken.
LET OP!
Het elektrische installeren
moet gebeuren door een
gespecialiseerd bedrijf. De
montage van de elektrische
aansluiting moet spanningsloos
gebeuren.
Aansluiting buitendeel
Vóór u begint met het aansluiten
moet u de volgende aanwijzingen
opvolgen:
De schakelkast moet in de
■
buurt van de buitenunit
geïnstalleerd worden.
We adviseren leen hoofd-
/ reparatieschakel aar te
gebruiken.
De stroomtoevoer van de
■
binnenunit gebeurt via de
verbindingsleiding van de
buitenunit.
De elektrische afzekering van
■
de installatie moet gebeuren
volgens de technische
gegevens.
Wordt de buitenunit op een dak
■
gemonteerd, dan moet ervoor
worden gezorgd dat deze tegen
blikseminslag wordt beschermd.
OPMERKING
Bij enkele binnenunits zijn
extra sensorleidingen resp.
stuurleidingen‚ noodzakelijk.
13