Het motoroliepeil
controleren
Voordat u de motor start en de machine in gebruik
neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor
controleren; zie
Het motoroliepeil controleren (bladz.
41).
Het koelsysteem
controleren
Voordat u de motor start en de machine gaat
gebruiken, moet u het koelsysteem controleren; zie
Het koelsysteem controleren (bladz.
Hydraulische vloeistof
controleren
Voordat u de motor start en de machine gaat
gebruiken, moet u het hydraulische systeem
controleren; zie
Hydraulische vloeistof controleren
(bladz.
52).
Brandstoftank vullen
Gebruik uitsluitend schone, verse dieselbrandstof
of biodiesel met een laag <500 ppm) of ultralaag
(<15 ppm) zwavelgehalte. Het cetaangetal moet
minimaal 40 zijn. Koop brandstof in hoeveelheden die
binnen 180 dagen kunnen worden gebruikt zodat u
altijd verse brandstof heeft.
De inhoud van de brandstoftank is ongeveer 42 liter.
Gebruik zomerdieselbrandstof (nr. 2-D) bij
temperaturen boven -7 °C en winterdieselbrandstof
(nr. 1-D of nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen
beneden -7 °C.
Gebruik van winterdieselbrandstof bij lage
temperaturen biedt een lager vlampunt en een lager
stolpunt. Dit vergemakkelijkt het starten en vermindert
de kans dat de filters verstopt raken.
Gebruik bij temperaturen boven -7 °C zomer- in plaats
van winterdieselbrandstof om de brandstofpomp
langer te laten meegaan en meer vermogen te
ontwikkelen.
Geschikt voor biodiesel
Deze machine kan ook gebruik maken van een
dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80%
petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of
ultralaag zwavelgehalte hebben. Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht:
•
Her deel biodiesel van de brandstof moet voldoen
aan de specificatie ASTM D6751 of EN 14214.
•
•
•
•
•
•
48).
1.
2.
3.
4.
1. Dop van brandstoftank
De bandenspanning
controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
Een te lage bandenspanning vermindert
de zijdelingse stabiliteit van de machine
op hellingen. Hierdoor kan de machine
omkantelen, waardoor lichamelijk of dodelijk
letsel kan ontstaan.
Pomp de banden niet te zacht op.
De luchtdruk in de banden moet tussen 0,97 en
1,24 bar zijn; zie
26
Het dieselmengsel moet beantwoorden aan
ASTM D975 of EN 590.
Biodieselmengsels kunnen gelakte oppervlakken
beschadigen.
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met
een lager percentage in koud weer
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen,
die in contact met brandstof komen, omdat zij in de
loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
Nadat u bent overgestapt op een biodieselmengsel
kan een brandstoffilter een tijdlang verstopt raken.
Neem contact op met uw leverancier als u
informatie over biodiesel wenst.
Maak de omgeving van de dop van de
brandstoftank schoon
Verwijder de dop van de brandstoftank.
Vul de tank tot aan de onderkant van de vulbuis.
Niet te vol vullen. Plaats daarna de dop terug.
Om brandgevaar te voorkomen, moet u
gemorste brandstof opnemen.
Figuur 25
GEVAAR
Figuur
26.
(Figuur
25).
g008884