Door de een wanddoorvoer
De bijgeleverde slang is stevig
bevestigd aan een muur bus. Een
geschikte toepassing is beschikbaar
als een accessoire (fig. 3).
1
Uitlaat met de ramen open
2
Uitlaat met een gebarsten raam
3
Wanddoorvoer
OPMERKING
Onder bepaalde omstandig-
heden kan het optreden in
de afgezogen lucht via een
afvoerslang permanent aan-
gesloten, bijvoorbeeld door
middel van gesloten deuren of
ramen, om de negatieve druk
in de installatie ruimte. Moet
worden verlaagd om deze
reden de prestaties van de unit
is het bieden van een drukver-
effening.
Inbedrijfstelling
Voordat een operatie moet de
luchtinlaat en-uitlaat openingen
voor vreemd materiaal en de
luchtinlaat filters worden gecon-
troleerd op vervuiling. Verstopte of
vuil filter en de grille kan onmid-
dellijk worden gereinigd, zie het
hoofdstuk „Verzorging en onder-
houd".
Bedrijfsmodus koelen
1. Apparaat inschakelen met de
toets „Power".
2. Druk op de „MODE"-toets, het
koelen.
De LED „COOL"moet branden.
3. Gewenste ruimtetemperatuur
instellen met de toets „Timer/
Temp./ Adjust".
Het display toont de gese-
lecteerde gewenste temperatu-
ur wordt weergegeven. Mocht
u de snelheid van de ventilator
is te groot of te klein is, door op
de „FAN SPEED" de gewenste
ventilatorsnelheid kan worden
aangepast.
Bedrijfsmodus circulatielucht
1. Apparaat inschakelen met de
toets „Power".
2. Druk op de knop „FAN SPEED"
de ventilatie-modus.
De LED „HIGH / MED / LOW"
brandt.
Buitenbedrijfstelling
Tijdelijk buitenbedrijfstelling
Indien het apparaat voor langere tijd
buiten bedrijf moet gesteld worden,
bijvoorbeeld tijdens de winter, dient
men als volgt te werk te gaan:
1. Laat het apparaat gedurende
2 uren in recirculatiemodus
werken. Hierdoor wordt het
resterende vocht uit het appa-
raat afgevoerd.
2. Schakel het apparaat met be-
Schakel het apparaat met be-
hulp van de toets „POWER" op
het bedieningspaneel uit. Trek
pas daarna de stekker los en
wikkel het snoer op.
3. Maak het interne condensaatre-
Maak het interne condensaatre-
servoir leeg via de condensaat-
afvoerslang aan de rugzijde van
de binnenunit.
4. Verwijder de stop uit de buiten-
Verwijder de stop uit de buiten-
unit om het condenswater te
laten weglopen.
5. Dan weer de stop. Een ontbre-
kende of niet goed aangesloten
stop leidt tot een condensaat
stopcontact na de re-inbedrijf-
stelling.
6. Berg het apparaat op, be-
Berg het apparaat op, be-
schermd tegen de inval van
zonnestralen, op een koele en
droge plaats.
Bescherm het apparaat tegen
stof door middel van een kap
uit kunststof folie.
9