Uitsluitend aan gekwalificeerd personeel is het toegestaan om de aansluitinstructies uit te
voeren. De FI-eenheden zijn van toepassing voor gebruik in een industriële omgeving waar
elektromagnetische verstoring een effect kan hebben. Gewoonlijk zorgt correcte montage
dat functionele werking veilig mogelijk is zonder problemen. Zorg dat de aansluitingen aan
EMC-conformiteit voldoen. Indien de RW-F motorreductor (FI-eenheid) wordt gemonteerd als
aanbevolen in deze handleiding, worden alle eisen van EMC richtlijnen opgevolgd en komen
overeen met de EMC productnorm EN 61800-3. Volg de aansluitinstructies in deze handleiding op
voor de elektrische aansluitingen (geleiderdoorsnede, zekeringen, aardeaansluitingen, technische
specificaties en dergelijke) om te voldoen aan eisen, EMC richtlijnen en limietwaarden.
• Zorg dat alle FI-eenheden correct aangesloten zijn en naar dezelfde aarde gaan. Gebruik korte
aardingskabels met een grote geleiderdoorsnede. Het is belangrijk dat elke besturingseenheid
(zoals een automatisch besturingssysteem) aansluit op dezelfde aarde als de FI-eenheid, met een
korte kabel met een grote geleiderdoorsnede.
• Indien mogelijk, gebruik afgeschermde kabels voor stuurkabels. De afscherming moet goede
bescherming hebben aan de twee eindes van de kabel. Zorg dat de afstanden van kabels zonder
afscherming zo kort mogelijk zijn. Zorg dat de afschermingen alleen naar aarde gaan op de FI-
eenheid (aan een einde van de kabel).
• Houd stuurkabels (thermistors inbegrepen) zo ver mogelijk van voedingskabels (netspanning en
motorkabels). Scheiding van kabels met kabelgoten of dergelijke is noodzakelijk. Dit voorkomt
verstoring in de FI-eenheid.
• Indien kabels elkaar kruisen, zorg dat er een hoek van 90° is voor zo ver mogelijk.
• Indien kabels parallel zijn aan elkaar, houd een minimale afstand van 200 mm van kabels met een
spanning van meer dan 60 V. Om deze minimale afstand te verminderen, gebruik afgeschermde
kabels of kabelgoten welke een geaarde scheiding hebben van metaal.
• Wanneer de kabels worden gelegd, zorg dat water wegstroomt van de FI-eenheid en
motorreductor (maak lussen indien nodig). Zie "Kabelwartels".
• Zorg dat de contactoren in de schakelkast ontstoring hebben. Geef AC contactors bescherming
met RC circuits. Geef DC contactors bescherming met vrijloopdiodes. Zorg dat de ontstoring
zijn effect heeft op de contactorspoelen. Om de overspanning binnen grenzen te houden, zijn
varistors ook voldoende.
• Het is niet toegestaan om de FI-eenheid te gebruiken zonder correcte aardeaansluitingen welke
voldoen aan lokale of nationale regelgeving voor hoge lekstromen (>40 mA).
• Zorg dat tijdens aansluitwerkzaamheden alle fases van alle voedingsaansluitingen (voeding)
spanningsloos zijn.
Doorlussing netspanning
Indien een doorlussing van de netspanning wordt gebruikt, zorg dat de aansluitklemmen, stekers
en kabels voldoende zijn voor de toegestane stroombelasting. Indien deze instructie niet wordt
opgevolgd kan thermische schade aan componenten of aangrenzende objecten optreden.
5. AANSLUITINSTRUCTIES
Niet goed aangesloten aardeaansluitingen kunnen een elektrische
schok veroorzaken welke dodelijk kan zijn indien de FI-eenheid wordt
De voeding van de FI-eenheid kan direct of indirect de aandrijving in
beweging zetten. Dit kan ook een elektrsche schok veroorzaken welke
dodelijk kan zijn indien elektrische componenten worden aangeraakt.
Ridder Drive Systems B.V.
T +31 (0)341 416 854 - F +31 (0)341 416 611 - I ridder.com
aangeraakt.
20