b) INSTALLATIE IN NIEUWE KACHEL
1. Opname van de verbrandingslucht uit de installatieruimte.
De opname van verbrandingslucht vanuit de installatieruimte vindt plaats door verwezenlijking van een opening die met de externe
omgeving communiceert, met Ø200 mm (D) die buiten de bekleding in de installatieruimte zelf kan worden aangebracht (optie 1) of
binnen de bekleding (optie 2).
D
Optie 1
A: inlaat convectie/recirculatie- en verbrandingslucht (verplichte
minimale sectie 400 cm
)
2
B: uitlaat convectie/recirculatielucht (verplicht)
2. Opname van de verbrandingslucht direct van buitenaf middels kanalisatie
De inlaat van verbrandingslucht rechtstreeks uit de externe omgeving vindt plaats via een minimale opening van Ø60 mm (E) in de
bekleding (in elk geval niet minder dan de diameter van de inlaatpijp van de verbrandingslucht van het inzetstuk) en aansluiting van een
flexibele en verlengbare buis, minstens even groot als die van de gecreëerde opening, direct bij de inlaat van de lucht van het inzetstuk
(zie AD210).
B
E
A
AANDACHT
In alle installaties moet voor een correcte werking van het inzetstuk een minimale ruimte van 50 mm tussen de
steunbasis met schuifgeleiders en de zijwanden gewaarborgd worden, evenals een minimale ruimte van 200 mm
ten opzichte van de achterwand .
B
B
B
A
A
A
A: inlaat convectie/recirculatielucht (verplichte minimale
sectie 200 cm
B: uitlaat convectie/recirculatielucht (verplicht)
B
B
A A
B
B
B
D
A
A
A
A: inlaat convectie/recirculatielucht (verplichte minimale
sectie 200 cm
)
2
B: uitlaat convectie/recirculatielucht (verplicht)
)
2
Optie 2
23