Nauwkeurigheidscontrole
Nauwkeurigheidscontrole
Controleer de nauwkeurigheid van uw instru-
ment regelmatig en vooral bij belangrijke
metingen. Controleer de
Waterpaslock
rens de nauwkeurigheid te controleren.
Leica Lino L2P5/L2P5G
Waterpasstellen
alvo-
Controle van de nauwkeurigheid van het zelf-
stellen
Stel het instrument op een statief op halverwege
tussen twee wanden (A+B) met circa 5 m onder-
linge afstand. Zet de lockschakelaar in de stand
vrij. (zie
Waterpas
lock). Richt het instrument op
wand A en schakel het instrument in. Activeer de
horizontaal laserlijn of laserspot en markeer de
positie van de lijn of de spot op wand (A1). Draai
het instrument 180° en markeer de horizontaal
laserlijn of de laserspot op exact dezelfde wijze
op wand (B1).
Plaats vervolgens het instrument op dezelfde
hoogte zo dicht mogelijk bij wand A en markeer
opnieuw de laser op wand A (A2). Draai het instru-
ment 180° en markeer de laser op wand B (B2).
Meet de afstanden tussen de gemarkeerde pun-
ten A1-A2 en B1-B2. Bepaal het verschil tussen
de twee metingen.
|(A1 - A2) - (B1 - B2)| <=2 mm
Als het verschil niet groter is dan 2 mm, dan is het
instrument binnen de toleranties.
Neem contact op met uw plaatselijke leve-
rancier of geautoriseerde Leica Geo-
systems dealer, als de laser buiten
toleranties is.
13