3. Veiligheid
3.5
Hantering en
handelswijze tijdens
werking
• Het bedienend personeel moet te allen tijde
erop letten dat ze bij bewegingen van het
hefplatform zichzelf en anderen niet in gevaar
brengen. Het bewegingsbereik van de Cargolift
moet vrijgehouden worden van personen en
objecten.
• Cargolift niet boven het toegelaten gewicht
belasten (draagvermogen op het typeplaatje in
acht nemen). Het zwaartepunt van de vracht
zo dicht mogelijk bij het voertuig houden.
Enkelzijdige belading max. 50% van het
betreffende draagvermogen.
• Vracht zodanig op de laadklep plaatsen dat
onbedoelde verplaatsing wordt voorkomen en dat
deze geborgd is tegen wegglijden en wegrollen!
• De cargolift zonder ingebouwde afrolbeveiliging mag
niet voor het transport van ongeremde rolcontainers
gebruikt worden.
Bij laden met zware vracht (uit het voertuig
op de laadklep) erop letten dat het voertuig
achter inveert en dat de laadklep hierdoor
naar achteren zal neigen (geeft flexibel mee).
Daarom moet voorafgaand aan het beladen een
overeenkomstige hoek worden ingesteld.
• Beladen mag de laadklep niet naar boven
of beneden worden gekanteld, om onbedoeld
verplaatsen van de vracht te voorkomen.
• Het heffen en neerlaten van vracht mag alleen
bij een horizontaal gesteld laadklep worden
uitgevoerd, om onbedoeld verplaatsen van de
vracht te voorkomen.
40000000245_NL_06
• Op de grond de kantelautomaat gebruiken
(bediening via het heffen of neerlaten commando).
• Tijdens het laden van zware lasten moet
altijd tegen de aanslag worden gereden.
Daardoor wordt de mechaniek en de hydraulica
voorgespannen en het wegveren van de laadklep
voorkomen.
• Het omhoogklimmen langs de vracht en de
laadklep is verboden.
• Rijplaten of zwenkende laadperrons mogen
de laadklep niet ontoelaatbaar belasten.
• De Cargolift alleen via de daartoe bestemde
toegangen beklommen of verlaten.
• De Cargolift alleen bedienen vanuit de
daarvoor bedoelde posities (bv. gemarkeerde
positie op de laadklep bij afstandsbediening)
• Met geopende laadklep mag het voertuig niet
verplaatst worden. Met uitzondering van rangeren
bij positioneren bij laadperrons tijdens aan- of
afkoppelen.
• De laadklep mag niet opzettelijk aan het
schommelen worden gebracht. Objecten mogen
niet op of vanaf de laadklep worden geworpen.
– 14 –
200003102