2.1.3 Gasaansluiting
De gaszijdige installatie mag alleen geschieden
door een erkend installateur en overeenkomstig de alge-
meen geldende voorschriften van gas-, elektriciteit- en
waterleidingbedrijven.
Gebruik pijp van de juiste diameter. Vergeet niet om de
gasleiding voor gebruik goed schoon te blazen.
2.1.4 Rookgasafvoer
Voor de COF 199 en 700 dient eerst de bijgeleverde
verloopring geplaatst te worden alvorens de rookgas-
afvoer wordt aangesloten. Voor de overige modellen
(COF 245, 315, 385, 455 en 700) kan de rookgasafvoer
direct worden aangesloten op het toestel. De tegen cor-
rosie beschermde afvoerpijp moet minimaal dezelfde
diameter hebben als de aansluiting op het toestel. Voor
toestellen met een oliegestookte brander dient een
roestvrijstalen afvoerpijp geïnstalleerd te worden.
Er gelden de volgende diameters rookgasafvoer-
materiaal:
TOESTEL
Diameter rookgasafvoer
COF 199
COF 245
COF 315
COF 385
COF 455
COF 700
2.1.5 Brander aansluiting
Voor het aansluiten van de ventilatorbrander wordt
verwezen naar de instructies die bij de brander gevoegd
zijn.
Lees deze instructies aandachtig alvorens de brander te
installeren en aan te sluiten.
2.1.6 Elektrische aansluiting
Alle elektrische aansluitingen moeten overeenkomstig
de plaatselijk geldende voorschriften uitgevoerd worden
door een erkend elektrisch installatiebureau.
De besturingskast van de moet middels een permanente
elektrische verbinding op een voedingsspanning aange-
sloten worden. Tussen deze vaste verbinding en het
toestel moet, een dubbelpolige hoofdschakelaar met
een contactopening van tenminste 3 mm geplaatst wor-
den. De voedingskabel moet aders van minimaal 3 x 1,0
mm
2
bevatten. De aansluitklemmen voor de voedings-
spanning bevinden zich in de besturingskast op de
klemmenstrook. Controleer met behulp van een
spanningzoeker altijd of in de besturingskast ook inder-
daad de fase en de nul correct zijn aangesloten. Dit is
noodzakelijk voor het functioneren van de vlamdetectie
van de ventilatorbrander.
150
200
200
200
200
250
De voedingsspanning moet voldoen aan onderstaande
eisen:
Voedings-
Frequentie
spanning
230 V AC
(-15% / +10%)
De elektrisch schema's van alle aansluitingen in de
besturingskast zijn weergegeven in de bijlagen (zie af-
beelding 8)
2.2.
In bedrijf stellen
2.2.1 Vullen van het toestel
1. Monteer een aftapkraan en controleer of deze
gesloten is.
2. Koudwaterkraan naar het toestel openen en alle
kranen op warm water aftappunten ter ontluchting
openen.
Het toestel is gevuld zodra op alle aftappunten koud
water stroomt.
3. Alle kranen op warm water aftappunten weer sluiten.
Het toestel staat nu onder waterleidingdruk. Bij deze
druk, die afleesbaar is op een manometer, mag het
ontlastventiel géén water vrijgeven.
2.2.2 In bedrijf stellen brander
Het in bedrijf stellen van de brander dient te gebeuren
volgens de installatiehandleiding bijgeleverd bij de
voorzetbrander.
2.3
Buiten bedrijf stellen
Voor korte perioden:
1. De temperatuurregelknop volledig rechtsom draaien
(tot 40°C) en 'I/0'-schakelaar in '0'-stand zetten.
Voor langere perioden:
1. De voedingsspanning uitschakelen d.m.v. de
dubbelpolige hoofdschakelaar te bedienen.
2. Gaskraan in de toevoerleiding sluiten.
3. Sluit de watertoevoerkraan.
4. Bij vorstgevaar het toestel aftappen.
2.4
Gebruik/temperatuurregeling
De watertemperatuur wordt geregeld vanuit de
besturingskast op het toestel. Indien de temperatuur in
het toestel daalt tot beneden de ingestelde waarde,
geeft de besturingskast een spanningssignaal aan de
ventilatorbrander.
De branderautomaat van de ventilatorbrander zorgt
vervolgens voor het ontsteken van de brander en laat
de brander branden totdat de besturingskast geen
spanning meer geeft.
De gewenste watertemperatuur kan ingesteld worden
tussen 40°C en 80°C Bij hoge watertemperaturen
ontstaat er meer kalkafzetting in het toestel. Daarnaast
zijn de stilstandsverliezen van het toestel groter bij
hogere watertemperaturen. Daarom wordt aanbevolen
om de regelthermostaat in te stellen op ca. 60°C.
Zekering
50 Hz
6 A
(+/- 2%)
17