Bediening van de machine
Configureren van de verwarming van het onderste gedeelte
De accessoire-uitgang bestuurt de verwarmingspatronen die het onderste gedeelte van de turbopomp
op maximale temperatuur houden. De besturing wordt uitgevoerd volgens pompspecifieke vereisten, af-
hankelijk van het huidige gebruikte vermogen van de vacuümpomp en het schakelpunt.
1. Stel de geselecteerde parameter in op "14".
2. Schakel de verwarming in of uit met parameter [P:001].
3. Vraag de temperatuur van het onderste gedeelte op via parameter [P:330].
7.2.11 Ontluchtingsmodi
De functie "pompstation" activeert de ontluchtingsmodus van de turbopomp na het uitschakelen. De sig-
naaluitvoer wordt uitgevoerd met een vaste vertraging.
De ontluchtingsmodus selecteren
1. Stel de parameter [P:012] in op "1".
2. Selecteer de ontluchtingsmodus met parameter [P:030] (3 mogelijke modi).
Vertraagde ontluchting
1. Configureer het begin en de tijd voor de ontluchting na "pompstation uit", afhankelijk van de rota-
2. Stel de parameter [P:030] in op "0".
3. Stel met parameter [P:720] de ontluchtingssnelheid in op de nominale rotatiesnelheid in %.
4. Stel met parameter [P:721] de ontluchtingssnelheid in op de nominale rotatiesnelheid in%.
De ontluchtingsklep gaat open voor de ingestelde ontluchtingstijd. In geval van een stroomuitval start de
ontluchting bij het onderschrijden van de ingestelde ontluchtingssnelheid. De ontluchtingsperiode is af-
hankelijk van de resterende energie die wordt geleverd door de draaiende rotor. Het ontluchtingsproces
stopt wanneer de stroomtoevoer is hersteld.
Geen ontluchting
In deze bedrijfsmodus is het ontluchten gedeactiveerd.
► Stel de parameter [P:030] in op "1".
Directe ontluchting
Het ontluchten start met een vertraging van 6 seconden na "pompstation uit". Wanneer de pompstation-
functie opnieuw is ingeschakeld, sluit de ontluchtingsklep automatisch. Na een stroomuitval start de ont-
luchting na het onderschrijden van een vaste en gespecificeerde typespecifieke rotatiesnelheid. Als de
stroomtoevoer is hersteld, wordt het ontluchtingsproces hervat.
► Stel de parameter [P:030] in op "2".
7.3 Inschakelen van de turbopomp
De functie "pompstation" [P:010] omvat de turbopompbediening met besturing van alle aangesloten ac-
cessoires (bijv. voorpomp).
Procedure
Na het succesvol voltooien van de zelftest, reset de elektronische aandrijfeenheid de openstaande en
gecorrigeerde foutmeldingen. De turbopomp start en alle aangesloten accessoires beginnen te werken
volgens hun configuratie.
1. Stel de parameter [P:023] in op "1".
2. Stel de parameter [P:010] in op "1".
7.4 Uitschakelen van de turbopomp
Procedure
De elektronische aandrijfeenheid schakelt de turbopomp uit en activeert vooraf ingestelde accessoire-
opties (bijv. ontluchting AAN, voorpomp UIT).
1. Stel de parameter [P:010] in op "0".
2. Wacht tot de turbopomp compleet tot stilstand komt.
3. Koppel de stroomtoevoer los volgens de gebruiksaanwijzing van de turbopomp of van de voeding.
38/50
tiesnelheid van de turbopomp.
– Parameter [P:023] schakelt de motor van de turbopomp in.