Tabel 2. Veerbereik, onderdeelnummers en maximum en minimum druk voor de manometrische meetinstrumenten (Types BMS1 en BMS2)
VEERBEREIK
10 tot 35 mbar / 4.0 tot 14 in. w.c.
25 tot 83 mbar / 10 tot 33 in. w.c.
45 mbar tot 0,14 bar / 18 in. w.c. tot 2.0 psig
70 mbar tot 0,24 bar / 1.0 tot 3.5 psig
0,12 tot 0,39 bar / 1.7 tot 5.6 psig
0,14 tot 0,76 bar / 2 tot 11 psig
0,28 tot 1,3 bar / 4 tot 19 psig
0,48 tot 2,3 bar / 7 tot 33 psig
1,0 tot 5,2 bar / 15 tot 75 psig
2,1 tot 11,1 bar / 31 tot 161 psig
4,1 tot 16,2 bar / 59 tot 235 psig
16,2 tot 22,3 bar / 235 tot 323 psig
22,3 tot 40,5 bar / 323 tot 588 psig
40,5 tot 55,7 bar / 588 tot 808 psig
55,7 tot 101 bar / 808 tot 1470 psig
5,60 tot 22,3 bar / 81 tot 323 psig
8,41 tot 35,4 bar / 122 tot 514 psig
17,7 tot 73,0 bar / 257 tot 1058 psig
1. Minimaal aanbevolen verschil tussen de ingestelde druk van 'slam-shut' en de normale bedrijfsdruk van het systeem.
2. Het maximale verschil tussen over- en onderdruk bij gebruik van één manometrisch instrument (Type BMS1) met een uitschakelhaak (zie Afbeelding 5). Gebruik voor onderdruk- en
overdrukpunten groter dan dit maximum aantal een tweede manometrisch instrument (Type BMS2) voor onderdrukbeveiliging.
Installatie
(1)
▲
WAARSCHUWING
Persoonlijk letsel, schade aan apparatuur of lekkage
als gevolg van ontsnappend gas of barsten van
drukhoudende onderdelen kan het gevolg zijn
als de 'slam-shut' klep wordt geïnstalleerd waar
de capaciteiten kunnen worden overschreden of
waar de omstandigheden de classificaties van de
aangrenzende leidingen of leidingverbindingen
overschrijden. Om dit te vermijden, moet de 'slam-
shut' klep worden geïnstalleerd op plaatsen waar de
servicecondities binnen de eenheidscapaciteiten en
toepasselijke codes, voorschriften of normen vallen.
Bovendien zou fysieke schade aan de 'slam-shut'
klep de mechanismekast van de hoofdklep
kunnen breken, met persoonlijk letsel en schade
aan eigendommen als gevolg van ontsnappend
gas tot gevolg. Om dergelijk letsel of schade te
vermijden, moet de unit op een veilige locatie
geïnstalleerd worden.
Installatie-, bedienings- en onderhoudsprocedures
uitgevoerd door onbevoegde personen kunnen
leiden tot onjuiste afstelling en onveilige bediening.
Beide condities kunnen leiden tot materiële schade of
lichamelijk letsel. Gebruik gekwalificeerd personeel
bij het installeren, bedienen en onderhouden van
de unit.
Reinig alle leidingen voorafgaand aan installatie en controleer om
er zeker van te zijn dat de klep niet beschadigd is of vervuild is
tijdens transport. Gebruik geschikte leidingpakkingen en goede
boutpraktijken met een behuizing met flens. Het Type OSE moet in
een horizontale positie worden geïnstalleerd met de mechanismekast
boven de behuizing (zie Afbeelding 2). De Types 627-OSX, EZH-OSX,
EZL-OSX en EZR-OSX worden met de mechanismekast gewoonlijk
1. Voor meer instructies betreffende Types 627, EZR, EZH en EZL raadpleegt u de desbetreffende instructiehandleiding van deze producten.
ONDERDEEL-
KLEUR VEER
MANO METRISCH
NUMMER VEER
MEETINSTRUMENT
Paars
FA113195X12
Oranje
FA113196X12
Rood
FA113197X12
Geel
FA113198X12
Groen
FA113199X12
Grijs
FA113201X12
Bruin
FA113202X12
Zwart
FA114139X12
Blauw
FA113200X12
Bruin
FA113202X12
Zwart
FA114139X12
Bruin
FA113202X12
Zwart
FA114139X12
Bruin
FA113202X12
Zwart
FA114139X12
Bruin
FA113202X12
Zwart
FA114139X12
Grijs
FA113201X12
MAXIMUM
TYPE
STIJL
INLAATDRUK
MANO METRISCH
VOOR
MEET INSTRUMENT
DETECTIE,
bar / psig
162
5,1 / 74
Membraan
71
16,2 / 235
27
101 / 1470
Zuiger
17
101 / 1470
236
35,4 / 514
Balg
315
73,0 / 1058
onder de leiding geïnstalleerd. 'Slam-shut' instrument van Type OS2
kan ook worden geïnstalleerd in een put die onderhevig is aan
overstroming door de mechanismekast boven het maximaal mogelijke
overstromingsniveau te ontluchten. Bij gebruik onder de grond moet
de ontluchting worden verplaatst (via een leiding) om te voorkomen
dat vocht en/of ander vreemd materiaal in de mechanismekast wordt
opgehoopt. Installeer obstructievrije slangen of buizen in de 1/4 NPT
ontluchtingstap. Bescherm de verplaatste ontluchting door een
geschermde ontluchtingsdop in het uiteinde van de ontluchtingsleiding
te installeren.
Type OSE kan samen met een tokenontlastklep worden gebruikt om
onnodige afsluiting te minimaliseren. De ontlastklep wordt ingesteld op
open voordat het 'slam-shut' instrument van Type OS2 activeert. Dankzij
deze opstelling kan de ontlastklep lichte overdrukproblemen verwerken,
zoals thermische gasuitzetting of lekkage van zitting als gevolg van
vuil dat door het systeem kan bewegen, dat tijdens de volgende
bedrijfscyclus uit de regelaar kan komen. Het 'slam-shut' instrument
wordt geactiveerd als de regelaar een ernstige storing heeft met
overmatige gasflow die de ontlastcapaciteit van het token overschrijdt.
Voor het manometrische instrument is een externe sensorleiding vereist
die moet worden getapt in een recht stuk buis van 8 tot 10 buisdiameters
stroomafwaarts of stroomopwaarts van het 'slam-shut' instrument. Als
het onmogelijk is om aan deze aanbeveling te voldoen vanwege de
buisopstelling, is het wellicht beter om de poort van de sensorleiding
dichter bij de regelaar of de 'slam-shut' uitlaat te zetten in plaats van
stroomafwaarts van een sperklep. Plaats de poort niet in de buurt
van elleboogstukken, profielen of nippels die turbulentie kunnen
veroorzaken. Het wordt aanbevolen om een isolatieklep en een
ontluchtingsklep op de sensorleiding te installeren, wat handig kan zijn
voor uitschakelen en verificaties.
Type OS2
HET MAXIMALE
AANBEVOLEN
VERSCHIL TUSSEN
INSTELPUNT
OVER- EN
DODE ZONE,
ONDERDRUK,
bar / psig
(1)
bar / psig
(2)
4 mbar / 1.6 in. w.c.
10 mbar / 4.0 in. w.c.
5 mbar / 2.0 in. w.c.
25 mbar / 10 in. w.c.
10 mbar / 4.0 in. w.c.
50 mbar / 20 in. w.c.
14 mbar / 5.6 in. w.c.
60 mbar / 24 in. w.c.
18 mbar / 7.2 in. w.c.
0,15 / 2.2
50 mbar / 20 in. w.c.
0,35 / 5.1
80 mbar / 1.16
0,60 / 8.7
0,17 / 2.47
1,1 / 16.0
0,35 / 5.08
2,5 / 36.3
0,70 / 10.2
5,5 / 79.8
1,6 / 23.2
10,0 / 145
3,0 / 43.5
6,5 / 94.3
Vereist gebruik van
Type BMS1 of BMS2
7,0 / 102
12,0 / 174
1,00 / 14.5
10,0 / 145
2,5 / 36.3
20,0 / 290
5,0 / 72.5
33,0 / 479
5