Inhoudsopgave
Advertenties
wand
10°
10°
Y
Aanvaardbare montagelocaties
voor reflector
Afbeelding 3-8: Montagerichtlijnen reflector
Afbeelding 3-9: Montagerichtlijnen reflector
Optische zichtlijn
Afbeelding 3-10: Montagerichtlijnen reflector
De imager monteren
De zender/ontvanger- eenheid kan op het oppervlak worden gemonteerd. De
opbouwsokkel is voorzien van uitbreekopeningen voor kabels boven, onder en
achter.
De zender/ontvanger- eenheid kan over een verzonken aansluitdoos worden
gemonteerd.
De holte achter de detector wordt vervolgens gebruikt om de bekabeling van
de aansluitdoos naar de aansluitklemmen op de detector te leiden door gaten
door de opbouwsokkel van de detector te boren.
De zender/ontvanger- eenheid dient zodanig aan de wand te worden
gemonteerd dat deze de verzonken aansluitdoos in de wand volledig afdekt.
De zender/ontvanger-eenheid kan aan de muur worden gemonteerd met behulp
van de geleidegaten in de opbouwsokkel voor de 4"- aansluitdoos. Verspreid
over de sokkel van de detector zitten 6 geleidegaten voor bevestiging, zie
X
Reflector
10° maximum
Reflector
Afbeelding 3-11. Voor een veilige montage moet een geschikt aantal locaties
worden gebruikt.
Als de grote uitbreekopening niet wordt verwijderd, gebruik dan minimaal dit
gat en het meest linkse montagegat om de detector te monteren. Als de grote
uitbreekopening is verwijderd, gebruik dan het linker montagegat en een
montagegat boven en onder in de buurt van de uitbreekopening.
De buitenbehuizing van de beamdetector wordt met drie schroeven aan de
basis bevestigd. Om de detector te monteren, moet u eerst de buitenbehuizing
loshalen.
gaten voor het bevestigen
van de detector
montagegaten
Afbeelding 3-11: Geleidegaten voor montage
Overwegingen bij de montage van
detectoren met enkelvoudige straal
Er moet altijd een duidelijke zichtlijn zijn tussen de detector en de reflector.
Er mogen zich geen reflecterende voorwerpen in de buurt van de zichtlijn
tussen de detector en reflector bevinden. Reflecterende objecten die zich te
dicht bij de zichtlijn bevinden, kunnen de lichtstraal van de zender naar de
ontvanger reflecteren. Als dit gebeurt, kan de detector deze reflecties niet
onderscheiden van die van de reflector en komt de bewaakte ruimte in gevaar.
Reflecterende objecten zoals leidingwerk of ramen moeten zich minimaal +/-
2° uit het midden van het pad van de straal bevinden). Wanneer reflecterende
objecten niet kunnen worden vermeden, kunt u de reflectorblokkeringstest
gebruiken om te bepalen of de installatie acceptabel is.
Raadpleeg voor meer informatie paragraaf De gevoeligheid van het apparaat
testen en bepalen en Onderhoud.
Extreem intense lichtbronnen, zoals zonlicht en halogeenlampen, kunnen
indien gericht op de ontvanger een grote signaalverandering veroorzaken, wat
resulteert in storingssignalen. Om dit probleem te voorkomen dient direct
zonlicht op de zender/ontvanger- eenheid te worden vermeden. Er moet een
minimale hoek van 10° zijn tussen het pad van de lichtbron en de detector en
de zichtlijn tussen de detector en de reflector.
Vermijd het gebruik van de detector door glasplaten. Omdat detectoren met
enkelvoudige straal werken volgens een reflectieprincipe, kan een glasplaat
loodrecht op de zichtlijn tussen de detector en de reflector de lichtstraal van
de zender naar de ontvanger reflecteren. Als u de imaging-beamdetector door
glas gaat gebruiken, kies dan voor de gangbare dubbelzijdige versie uit ons
OSID- assortiment. Deze stralen hebben een afzonderlijke adresseerbare
module nodig om met de lus te verbinden.
Als het plafond hoger is dan 9,1 meter kan het nodig zijn om extra
beamdetectors op meerdere hoogtes te monteren om rook op lagere niveaus te
detecteren. Meer informatie vindt u in de paragraaf Plaatsing detector.
9
uitbreekopeningen voor
kabels boven
grote uitbreekopening
voor 4"-aansluitdoos.
uitbreekopeningen voor
kabels onder
E56-6965NL-002
Advertenties
Inhoudsopgave
