Installatie locatie
LET OP!
1. Installeer de warmtepomp NIET in de buurt van gevaarlijke materialen en plaatsen.
2. Installeer de warmtepomp NIET onder diepe schuine daken zonder goten, waardoor
regenwater, vermengd met vuil, door de unit kan stromen.
3. Plaats de warmtepomp op een vlakke, licht hellende ondergrond, zoals een betonnen of
gefabriceerde plaat. Dit zorgt voor een goede afvoer van condens- en regenwater vanaf de
onderkant van de unit. Indien mogelijk moet de plaat op hetzelfde niveau of iets hoger dan het
filtersysteem/de apparatuur worden geplaatst.
Installatie details
Alle criteria in de volgende paragrafen zijn minimumafstanden. Elke installatie moet echter ook
worden geëvalueerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de heersende lokale
omstandigheden, zoals de nabijheid en hoogte van muren en de nabijheid van openbare
toegangsgebieden. De warmtepomp moet zodanig worden geplaatst dat er aan alle zijden vrije
ruimte is voor onderhoud en inspectie.
1.
De installatieruimte van de warmtepomp moet goed geventileerd zijn en de
luchtinlaat/uitlaat mag niet belemmerd worden.
2.
Het installatiegebied moet een goede drainage hebben en gebouwd zijn op een stevige fundering.
3.
Installeer het apparaat niet in ruimten die vervuild zijn met agressieve gassen (chloor of zuur),
stof, zand, bladeren enz.
4.
Voor eenvoudiger en beter onderhoud en probleemoplossing mogen er zich geen obstakels
dichter dan 1m rond de unit bevinden. En geen obstakels binnen 2 m, verticaal, van de unit
voor luchtventilatie. (Zie afbeelding 1)
Luchtinl
aat
Warmtepo
Luchtinl
mp
aat
>0.5m
Luchtuitla
at
>0.5m
>0.5m
>2m
Luchtinl
aat
>0.5m
- 14
>0.5m
>0.5m