9. Selecteer de modus Gesloten lus. In deze bedrijfsmodus wordt een doelverlichtingssterkte
ingesteld. De melder past actief de dimwaarde van de lampen in de toegewezen scène
aan om deze verlichtingssterktewaarde te bereiken en vergelijkt tegelijkertijd de
doelwaarde met de werkelijke waarde.
10. Selecteer als bedieningssensor de sensor die zich in het invloedgebied van de te bedienen
lampen bevindt.
11. Activeer de optie Volledig dimbereik gebruiken om de sensor de verlichting tot 100% te
laten regelen, ongeacht de ingestelde dimwaarde voor de scène. Hierdoor wordt afhanke-
lijk van de situatie ook de oriëntatieverlichting in nevenruimten tot 100% gedimd. Indien
dit niet gewenst is, deactiveer dan deze optie.
12. Als u een minimaal dimniveau wilt, stelt u dit in met de optie Minimum dimniveau.
Anders kan deze waarde op 0% worden gezet.
13. Het interval waarmee de doelwaarde wordt bewaakt en de werkelijke waarde wordt
aangepast, wordt bepaald via de vanderingstempo. Hoe korter dit interval, hoe sneller
het systeem reageert op veranderingen in de gemeten verlichtingssterkte. Op dagen met
vaak snel wisselende lichtomstandigheden (bijv. door bewolking) kan dit bij een zeer hoge
veranderingssnelheid tot ongewenst dimgedrag leiden.
14. Stel nu via de tolerantie de gewenste verlichtingssterke en de toegestane afwijking van
de streefwaarde in.
Gebruiksaanwijzing
15