Opstellingsruimte
Het CV-toestel is een gesloten toestel welke door directe
buitenluchtaanzuiging luchtonafhankelijk kan functioneren.
Het toestel kan in iedere ruimte worden opgesteld. De
opstellingsruimte moet voldoende zijn belucht (geventi-
leerd) zodat bij een evt. kleine gaslekkage er geen gevaar
bestaat. Deze veiligheidsregels zijn vastgelegd in de
richtlijn 90/396/EEG voor cv ketels en de NEN 3028:
veiligheidseisen voor centraleverwarmingsinstallaties.
Het toestel kan ook worden gebruikt met lucht uit de
opstellingsruimte (type B) in dat geval moet de
opstellingsruimte voldoende worden geventileerd volgens
de geldende voorschriften.
De opstellingsruimte moet vrij zijn van stof, brandbare
materialen en corrosieve gassen.
Tevens moet de ruimte droog en vorstvrij zijn.
Indien het toestel in een beperkte ruimte wordt
ingebouwd, moet er rekening worden gehou-
den met de minimale vrije ruimte voor het
openen van de deur aan de voorkant voor het
verrichten van servicewerkzaamheden.
De aanzuiging van de verbrandingslucht, die
nodig is voor de verbranding, geschied door-
middel van roosters in het onder en boven-
gedeelte van de module.
Controleer of deze luchtpassages op geen
enkele wijze belemmerd worden.
Figuur 4.3 Luchtaanzuiging
4.3 Aansluiten gas en water
Hydraulische aansluitingen
Maak de aansluitingen op de bijbehorende aansluitstuk-
ken volgens de hieronder gegeven instructies. Sluit de
module zodanig aan dat de interne leidingen niet onder
spanning staan. Voor een goede werking en lange levens-
duur van de ketel is het noodzakelijk dat de hydraulische
installatie de juiste inhoud hoeveelheid heeft en is voor-
zien van de alle noodzakelijke accessoires die garant
staan voor een normale regelmatige werking van het
systeem. De installatie moet zijn uitgerust met alle
componenten die een geregelde en goedwerkende
installatie waarborgen volgens de geldende voorschriften,
in het bijzonder de veiligheids- en zekerheidscomponen-
ten om een modulerende regeling te realiseren. Deze
moeten zijn geïnstalleerd in de aanvoerleiding van de
installatie en binnen een afstand van 0,5 meter van de
ketel zonder enige afsluiting daar tussen. De ketel is niet
voorzien van een expansievat, deze voorziening moet door
de installateur in het systeem worden aangebracht.
Voordat de installatie in bedrijf wordt genomen dienen alle
leidingen in de installatie te worden gespoeld. Dit om vuil
te verwijderen zodat een goedwerkend cv-bedrijf wordt
gewaarborgd.
12
EnergyTop B80 / EnergyTop B125 / EnergyTop B160 / EnergyTop B250
Tevens dient een vuilfilter in de retourleiding
worden geplaatst om vuil en of bezinksel uit de
installatie op te vangen om verstopping en of
beschadiging in de ketel te voorkomen.
Het installeren van een filter is absoluut
noodzakelijk bij vervanging van ketels in
bestaande installaties.
De fabrikant houdt zich niet aansprakelijk voor
eventuele schade aan de ketel die veroorzaakt
wordt door het niet of niet goed installeren van
een dergelijk filter.
Watereigenschappen voor het CV water
Bij een waterhardheid van meer dan 25° Farenheid (1°F=
10 ppm CaCO
) is het noodzakelijk dat het water wordt
3
behandeld om verkalking van de warmtewisselaar te
voorkomen. Bij het ontharden mag het niveau niet onder
de 15° Farenheid komen (besluit 236/88 voor gebruik van
water voor menselijke consumptie). Wij maken u er op
attent dat ook kleine afzettingen van enkele millimeters
dikte vanwege hun lage thermische geleiding een aan-
zienlijke verhitting van de spiraal in de ketel teweeg kun-
nen brengen met dienovereenkomstig ernstige uitval.
Bij grote systemen en regelmatig bij vullen van het cv-
systeem is het noodzakelijk onthard water te gebruiken.
Ook bij het gedeeltelijk of helemaal leegmaken van het
systeem is het noodzakelijk bij het vullen onthard water toe
te passen.
Vorstbeveiliging, antivriesmiddel, additieven en
inhibitors
De ketel is uitgerust met een vorstbeveiliging systeem
waarbij de ketel onder de 6°C in bedrijf komt. De vorst-
beveiliging is niet actief indien de stroom of gastoevoer is
afgesloten. Indien het toch noodzakelijk is een anti-vries
middel, additieven of inhibitors te gebruiken, moeten dat
middelen zijn die toegestaan zijn en gegarandeerd door
de fabrikant. Dit om schade aan de warmtewisselaar en
andere componenten te voorkomen. Het is uitdrukkelijk
verboden universele antivries middelen, additieven of
inhibitors te gebruiken die niet geschikt zijn voor CV ketels
en hun componenten van het verwarmingssysteem.
Gasaansluiting
Voordat de ketel aan het gasnet wordt aange-
sloten is het noodzakelijk te controleren of de
ketel is geschikt voor de toegepaste gassoort.
Alle gastoevoerleidingen vooraf goed reinigen
om blokkade van gastoevoer te voorkomen.
Dit om de ketel goed in bedrijf te laten gaan.
De gasleiding moet worden aangesloten volgens de
geldende gasinstallatievoorschriften met een vaste
metalen pijp of met een ononderbroken roestvrijstalen
flexibele pijp, tussen het gasnet en de ketel is een gas-
kraan geplaatst. Controleer alle aansluitingen op gas-
dichtheid. De capaciteit van de gasmeter moet zijn bere-
kend voor het gelijktijdige gebruik van alle aangesloten
ketels. De aansluitdiameter van het toestel is niet bepa-
lend voor de diameter van de binnenleiding naar de
meter. Deze diameter dient afhankelijk van de lengte van
de leiding en druk verlies te worden vastgesteld overeen-
komstig de normvoorschriften.
Gebruik de gasleiding niet als aarde voor
elektrische toestellen. Bij cascade dient een
externe gasafsluiting te worden aangebracht
om de modules buiten werking te stellen zonder
dat de, met een sleutel afgesloten, afzonderlijke
modules te hoeven worden geopend.