Epson Stylus Pro WT7900/7910
❏ Tijdens het verwijderen van het beschermlaagje
wordt statische elektriciteit gegenereerd. Blijf uit
de buurt van gevoelige instrumenten wanneer u
het beschermlaagje verwijdert en raak een
metalen object aan om de statische elektriciteit te
neutraliseren nadat u het laagje hebt verwijderd.
❏ Zorg ervoor dat het beschermlaagje niet aan het
afdrukoppervlak blijft kleven. De inkt kan dan
loslaten of het oppervlak kan beschadigd worden.
Tips voor het instellen van
afdrukmateriaal
❏ Snijd de rand van het afdrukmateriaal recht af als
de randen de volgende kenmerken vertonen. Het
afdrukmateriaal kan anders vast komen te zitten
in de printer of de afdrukkwaliteit kan afnemen.
1. De rand van het afdrukmateriaal is gekreukt. 2.
Het afdrukmateriaal is gevouwen, gebogen,
gegolfd of vervormd. 3. Het beschermlaagje is
verwijderd of losgekomen.
❏ Wanneer u afdrukt op Epson ClearProof Film
nadat u op ander materiaal dan Epson ClearProof
Film hebt afgedrukt, moet u de binnenkant van de
printer en de roller reinigen als deze vuil zijn. In
de printer achtergebleven papierstof kan zich
anders aan het afdrukoppervlak hechten en de
afdruk beschadigen wanneer het stof wordt
weggeveegd.
Tips voor na het afdrukken
❏ Raak het afdrukoppervlak niet aan direct na het
afdrukken. De inkt kan anders loslaten en dit kan
vegen veroorzaken.
❏ Maak het afgedrukte materiaal niet nat. Er
kunnen anders watervlekken achterblijven.
❏ Lamineer het afgedrukte materiaal niet. Witte
inkt wordt anders transparant.
❏ De minimale lengte van afdrukmateriaal wanneer
u de functie voor automatisch snijden gebruikt, is
420 mm. Bij een lengte van minder dan 420 mm
moet u handmatig snijden.
Zie "Het papier van de rol snijden na het
afdrukken" op pagina 40
Gebruikershandleiding
Informatie over afdrukmateriaal
Afdrukken op materiaal
dat niet van Epson
afkomstig is
Wanneer u ander papier dan speciaal afdrukmateriaal
van Epson gebruikt, moet u aangepast papier op het
bedieningspaneel van de printer registreren in de
Menumodus en afdrukken met de geregistreerde
instellingen. De geregistreerde inhoud wordt
opgeslagen wanneer u de printer uitschakelt. U kunt
maximaal 10 aangepaste papierformaten registreren.
Aangepast papier instellen in
de printer
Registreer aangepast papier op het LCD-scherm van
de printer. Ga naar het menu PAPER SETUP om de
gewenste instellingen op te geven. Het nummer van
het aangepaste papierformaat wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
A
65
Opmerking:
❏ Vergeet niet om voordat u het aangepaste papier
instelt alle papiereigenschappen te controleren,
zoals papiersterkte, inktfixatie en papierdikte.
Raadpleeg de informatie bij het papier voor meer
informatie over de papiereigenschappen.
❏ Instellingen die u configureert op het
bedieningspaneel van de printer, hebben voorrang
boven de instellingen in de RIP-software.
❏ Raadpleeg de documentatie bij uw software-RIP
voor unidirectionele afdrukinstellingen.
Opmerking:
Wanneer u tijdens het kiezen van de volgende
instellingen op de knop
terug naar de status READY. De instellingen die u tot op
dat moment hebt gekozen, worden geregistreerd als de
aangepaste instellingen (samen met de instellingen die
niet zijn gewijzigd).
Laad het papier dat u wilt gebruiken.
Zorg ervoor dat u het papier instelt dat
daadwerkelijk wordt gebruikt.
drukt, keert de printer