Montage en aansluiting
De elektrische installatie van de eMH1-laadstation varianten die in deze handleiding
worden beschreven moeten altijd worden uitgevoerd door gekwalificeerd vakperso-
neel: Raadpleeg een erkende elektricien bedrijf of spreek de elektrische installatie met
uw locale verkooppartner af.
U kunt echter de mechanische installatie van het laadstation zelf als gebruiker uitvoeren
zolang u verschillende veiligheidsinstructies en algemene voorschriften in acht neemt.
Voorwaarden betreffende de installatieplaats en montage
Uw eMH1 laadstation is een elektrisch apparaat en is toegepast op bepaalde voor-
waarden voor de installatie binnenshuis en buitenshuis: Hoewel de behuizing van
eMH1 aan de beschreven voorwaarden voor de IP54 beschermingsgraad voldoet,
moet u rekening houden met verschillende milieu omstandigheden, met name in het
buitengebied.
Bij de keuze van de installatieplaats, moet u de volgende punten in acht nemen:
• Voor een veilig gebruik van uw laadstation moeten minimale afstanden voor andere
technische systemen in aanmerking worden genomen: Voor meer informatie kunt u
contact opnemen met uw elektrische installatie bedrijf of uw verkooppartner.
• Het laadstation moet vrij toegankelijk gemonteerd zijn voor de tot gebruik bevoegde
personen.
• De installatieplaats moet idealiter al een aansluiting op het stroomnet voorzien. An-
ders moet een aparte toevoerkabel worden gelegd die aan de algemene voorwaar-
den voor het leggen van kabels en de gebouwtechniek voldoet: Contacteer daarvoor
een gekwalificeerd elektrisch installatie bedrijf.
OPGELET!
De toevoerkabel van de eMH1 moet altijd worden beschermd
door een huis-kant aardlekschakelaar (MCB).
Afhankelijk van het model moet de toevoerkabel bovendien door een exter-
ne FI-foutstroom veiligheidsschakelaar (RCCB) worden beschermd. Meer
informatie kunt u in de technische gegevens vinden vanaf pagina 23.
• Afhankelijk van het model is dit laadstation uitsluitend bedoeld voor aansluiting op
en gebruik van een nominale spanning van 230 / 400 V 50 Hz.
• De toevoerkabels kunnen naar keuze op of onder het pleisterwerk worden gelegd.
De toevoerkabel moet bij voorkeur door de onderkant van het achterdeel van de
behuizing in het apparaat worden ingevoerd.
• Op de montageplaats moet voldoende voor luchtcirculatie worden gezorgd, zodat
het laadstation tijdens de laadbewerking wordt gekoeld: Neem altijd de toegelaten
bedrijfstemperaturen in acht (zie "Technische gegevens" op pagina 23).
MontaGe en aansluItInG
9