1 Isoleer en bevestig de koelmiddelleidingen en kabels als volgt:
d
c
a
e
b
f
g
a
Gasleiding
b
Isolatie gasleiding
c
Doorverbindingskabel
d
Ter plaatse te voorziene bedrading (indien van
toepassing)
e
Vloeistofleiding
f
Isolatie vloeistofleiding
g
Afwerkingstape
2 Plaats het servicedeksel terug.
9
Configuratie
9.1
Faciliteitsinstelling
Gebruik deze functie voor koelen bij lage buitentemperatuur. Deze
functie
is
ontworpen
voor
computerruimten. Gebruik deze functie NOOIT in een woning of een
kantoor met mensen.
9.1.1
De stand voor voorzieningen instellen
Wanneer adresjumper J6 op de printplaat wordt doorgeknipt, breidt
het werkingsbereik uit tot –15°C. De faciliteitstand stopt als de
buitentemperatuur tot onder –20°C zakt en wordt weer hervat zodra
de temperatuur stijgt.
R714
R713
R712
R711
R710
R721
R613
R612
INFORMATIE
▪ De binnenunit kan intermitterende geluiden produceren
door het in en/of uitschakelen van de ventilator van de
buitenunit.
▪ Plaats
bij
gebruik
luchtbevochtigers of andere dingen die de vochtigheid
in de kamer kunnen verhogen.
▪ Wanneer jumper J6 is doorgeknipt, wordt de ventilator
van de binnenunit op de hoogste snelheid ingesteld.
▪ Gebruik deze instelling NIET in woningen of kantoren
waar mensen aanwezig zijn.
10
Inbedrijfstelling
OPMERKING
Algemene
checklist
instructies voor inbedrijfstelling in dit hoofdstuk, is er een
algemene checklist inbedrijfstelling beschikbaar op het
Daikin Business Portal (authenticatie vereist).
De algemene checklist voor de inbedrijfstelling vormt een
aanvulling op de instructies in dit hoofdstuk en kan worden
gebruikt
als
richtlijn
rapporteringssjabloon
overhandiging aan de gebruiker.
RXJ-A
R32 Split-reeks
3P708853-1 – 2022.11
faciliteiten
zoals
apparatuur
D204
D202
van
de
faciliteitstand
geen
inbedrijfstelling.
Naast
en
als
basis
voor
tijdens
inbedrijfstelling
en
OPMERKING
Laat de unit ALTIJD werken met de thermistoren en/of
druksensoren/-schakelaars. Zo NIET kan de compressor
vuur vatten.
10.1
Controlelijst voor de
inbedrijfstelling
1 Controleer na de installatie van de unit de hierna vermelde
punten.
2 Sluit de unit.
3 Schakel de unit in.
De binnenunit moet juist gemonteerd zijn.
De buitenunit moet juist gemonteerd zijn.
Het systeem is correct geaard en de aardingsklemmen
zijn vastgedraaid.
De voedingsspanning stemt overeen met de spanning
op het identificatieplaatje van de unit.
Er zijn GEEN losse aansluitingen of verbindingen of
of
beschadigde elektrische onderdelen in de schakelkast.
Er zijn GEEN beschadigde onderdelen of buizen die
tegen de binnenkant van de binnen- of buitenunit gedrukt
worden.
Er zijn GEEN koelmiddellekkages.
De koelmiddelleidingen (gas en vloeistof) zijn thermisch
geïsoleerd.
De juiste buismaten werden geplaatst en de leidingen
zijn goed en op de juiste manier geïsoleerd.
De afsluiters (gas en vloeistof) op de buitenunit staan
volledig open.
Afvoer
De afvoer moet vlot stromen.
Mogelijk gevolg: Er kan condenswater naar beneden
druppelen.
De
binnenunit
gebruikersinterface.
De
vermelde
doorverbindingskabel.
De zekeringen, onderbrekers of lokaal geïnstalleerde
beveiligingen
geïnstalleerd en zijn NIET overbrugd.
10.2
Checklist tijdens inbedrijfstelling
Ontluchten.
Testen.
10.3
Proefdraaien
de
INFORMATIE
Als er zich tijdens de inbedrijfstelling een storing voordoet,
zie de servicehandleiding voor de gedetailleerde richtlijnen
voor het opsporen en oplossen van problemen.
Vereiste: De gegevens van de voeding MOETEN binnen het
de
opgegeven bereik vallen.
bij
Vereiste: Proefdraaien is mogelijk in de stand koelen of verwarmen.
9 Configuratie
ontvangt
de
signalen
kabels
worden
gebruikt
zijn
overeenkomstig
dit
Montagehandleiding
van
de
voor
de
document
13